= met vier tanden.
Klein geslacht van kogelvissen met 6 soorten uit de familie van de ➛Tetraodontidae.
Kogelvissen uit zoet water in Afrika. Kogelvissen kunnen ter verdediging zich tot een ballon opblazen met water of lucht door dit via de bek in de flexibele en gespierde maag op te nemen. Ook kunnen ze gif inzetten voor datzelfde doel. Zie de familie voor een uitgebreide beschrijving.
Pellegrin 1926
Luipaardkogelvis
Waarschijnlijk endemisch voorkomend in Pool Malebo in Congo, in snel stromende gedeelten, waar het tussen gras en bodemgesteente zoekt naar bodemdieren als wormen en slakken.
Uiterlijk als vermeld bij de familie. Op de beigegele flanken liggen zwarte, cirkelvormige vlekken van verschillende grootte. Om de cirkels is de grondkleur wat feller geel. Naar de buik wordt de grondkleur lichter, zonder vlekken. Naar de rug vervagen de vlekken naar olijfgroen, echter midden op de rug en ter hoogte van de rugvin nog een dwarsband van duidelijker vlekken. Vinnen grotendeels kleurloos, alleen de staartvin is geel tot oranje. De kop heeft vrij gebruikelijke proporties.
Lengte tot 9 cm.
Verzorging en gedrag als beschreven bij de familie. Eén van de eerste kogelvissen die in de aquariumwereld opdook in de jaren '60 en volop verkrijgbaar was. Door de burgeroorlog in Congo is de handel geheel tot stilstand gekomen. Momenteel worden de dieren weer sporadisch aangeboden.
De soort is nagekweekt. De man bijt zich vast aan de buik van de vrouw, waarna de paring in vertikale stand plaatsvindt. Ongeveer 200 tot 300 eieren worden aan de onderkant van een groot blad afgezet en bewaakt door de man. Deze kleuren in zes dagen van transparant naar donkerbruin om dan uit te komen. De opfok is niet makkelijk. Voeren kan met Paramecium of raderdiertjes, daarna met Artemia of kleine watervlooien. Azijnaaltjes en cyclops zijn te snel of actief.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 22 tot 26° C
pH: 6-8 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
Kopen: ok.
= afgeleid van Tetraodon.
Kogelvissen
Familie van beenvissen uit de orde van de kogelvisachtigen of ➛Tetraodontiformes. De meeste soorten komen voor in tropisch gebied en voornamelijk in zee, maar ook enkele leven in zoet of brak water. Daarbij geven ze de voorkeur aan ondiep water, zoals kustgebied en koraalriffen, riviermondingen en mangrovegebied.
Hoekig of opgeblazen gevormde dieren met een grote kop en ogen, welke laatste onafhankelijk van elkaar zijn te bewegen. De buikvinnen ontbreken of zijn vergroeid tot stekels. De bek is klein en zeer krachtig, met vier harde tandplaten. Op de flanken is een meer of minder duidelijke oogvlek te zien tussen rug- en aarsvin, die tot doel lijkt te hebben de staart voor een kop aan te laten zien en zo rovers te verrassen door plots 'achteruit' te zwemmen. Een vorm van gezichtsbedrog.
Kogelvissen hebben een star lichaam en voortbewegen gaat dan ook relatief langzaam met alleen hun vinnen. De snelheid die de meeste vissen kunnen bereiken met de daarvoor gebruikelijke slingerbeweging met hun achterlichaam is hen niet gegeven. Desondanks kunnen ze toch verrassend snel zijn.
Kenmerkend aan de merkwaardig gevormde vissen is hun vermogen zich bij gevaar tot een ballon op te blazen met water of, boven water, met lucht, waardoor ze twee tot drie maal groter worden. Behalve dit vermogen bevatten kogelvissen het zeer dodelijke zenuwgif tetrodotoxine. Dit kan voor verdediging worden afgescheiden. In de beperkte ruimte van een aquarium kunnen concentraties daarvan makkelijk tot dodelijke hoogte oplopen, ook voor de dieren zelf.
De merkwaardige vorm fungeert vaak ook als ➛camouflage. Wat daarbij helpt is het van kleur kunnen veranderen om zo hun omgeving na te bootsen. Kogelvissen zijn hinderlaagjagers die zich tussen de plantengroei, of deels of geheel ingegraven in de bodem, om hun prooi bij verrassing verschalken. Hun hoog geplaatste ogen en bek steken in het laatste geval net boven de grond uit. Ook helpt het hen om zelf uit het zicht te blijven als prooi. Deze soorten hebben fijn grind nodig om geen beschadigingen bij het ingraven op te lopen. Het ingraven gaat frontaal, waarbij met de flexibele maag krachtig water uit de bek wordt geblazen, zodat de bodem uiteen wijkt.
Kogelvissen leven hoofdzakelijk van het eten van vissen en kreeftachtigen en zijn met hun scherpe en harde vier tanden, waarnaar de naam verwijst, in staat hun schaal met enig gemak te kraken. Ook bodemdieren als mosselen, slakken en wormen staan op het menu. Het eten van schaaldieren is ook nodig, aangezien tanden van kogelvissen altijd doorgroeien en bij gebrek aan schelpmateriaal om op af te slijten problemen kunnen geven.
Kogelvissen hebben daarom slakken of andere schelpdieren als voedsel nodig, denk aan krabbenpoten of mosselen. Vis van de markt of winkel kan ook, maar mag geen zout bevatten. Ook het enzym thiaminase, dat vitamine B1 afbreekt, mag niet aanwezig zijn. Dit kan ook in kreeftachtigen voorkomen. Enkele spieringsoorten zijn erg geschikt en van een goed formaat. Grotere vis kan in een hapklaar formaat worden gesneden. Levende vis voeren brengt de kans op ➛ziekten mee en is over het algemeen minder voedzaam.
Gezien hun overwegend passieve gedrag is dagelijks voeren niet noodzakelijk, drie of vier keer in de week is voldoende.
Kogelvissen zijn geen geschikte gezelschapsdieren, gezien hun roofzuchtige gedrag. Ook soortgenoten kunnen onderling erg agressief zijn; de dieren vertonen sterk territoriumgedrag. Ook naar andere vissen wordt dit verdedigd. Hun gespierde kaken en scherpe gebit kunnen serieuze wonden veroorzaken. Houden als solitaire vis is daarom de enige optie. Sluit ook het aquarium goed af, want het zijn verrassend goede springers.
De meeste kogelvissen zijn in het aquarium nog niet nagekweekt. De soorten die wel zijn gekweekt zijn alle substraatleggers met enige broedzorg. In alle gevallen was brak water nodig.
Geslachten waarin voor het zoet- of brakwateraquarium goed houdbare soorten voorkomen zijn Auriglobus, Carinotetraodon, Colomesus, Dichotomyctere, Leiodon, ➛Pao en ➛Tetraodon.