= afgeleid van Synbranchus.
Kieuwspleetalen
Orde van aalachtige bodemvissen uit de infraklasse van de ➛Teleostei met een rond of slechts beperkt zijdelings samengedrukt lichaam.
De verspreiding is wereldwijd, maar beperkt zich tot de tropische gebieden. Hun biotoop bestaat uit allerlei zoet en brak water, vooral moerassen. Enkele soorten leven uitsluitend in grotten.
Kieuwen zijn slechts beperkt ontwikkeld, en zuurstof wordt opgenomen met de keel of de ingewanden opgenomen. Een zwemblaas ontbreekt. De ongepaarde vinnen staan achteraan het lichaam en zijn dikwijls vergroeid tot één lange vinzoom. Het zijn roofvissen, die behalve bodemlarven ook kleine vissen eten.
Hun lengte varieert van 16 tot 150 cm, onder de kleinere soorten zijn vele geschikte soorten voor het aquarium. Deze zijn te vinden in alle drie de families: Chaudhuriidae, ➛Mastacembelidae en Synbranchidae.
= met een pluimpje (baarddraden).
Klein geslacht van karpers met 6 soorten uit de familie van de ➛Botiidae.
Modderkruipers die zich kenmerken door het langwerpige lichaam in vergelijking met andere geslachten uit de familie. Typische bodemdieren met een vlakke buik van kop tot staart. De zeer spitse kop is vrij klein. Alle soorten hebben een meer of minder duidelijk patroon van smalle dwarsstrepen.
Behalve hun lichaamsbouw verschilt ook hun temperament met dat van botia's, ze tonen gemiddeld meer agressie. Zorg wel voor een groepje van minimaal vijf dieren, solitair gehouden exemplaren kunnen erg agressief worden naar andere soorten. Deze botia's kunnen beter niet met al te klein gezelschap worden gehouden: ook vis staat bij dit geslacht op het menu. Ook vissen met sprieten of lange vinnen zijn af te raden.
Botia's zijn in de regel niet bijzonder veeleisend, maar zorg voor voldoende schuilplaatsen en dekking, zonder al te scherpe uitsteeksels: deze vissen klemmen zich in rust in vreemde posities tussen houtspleten of stenen. Wat meer robuuste planten kunnen voor dekking en schaduw zorgen. Houdt de waterkwaliteit op orde met een geregelde ➛waterwissel. Zie de familie voor een uitgebreidere, algemene beschrijving.
Vrijwel alle soorten komen in Zuid-Oost Azië voor.
Smith 1931
Inheems in de westkant van Thailand tot op het Maleisisch schiereiland en de zuidkant van Myanmar. Leefgebied typerend voor het geslacht.
Basiskleur geel-bruin, met over de kop tot aan de rugvin bruine onderbroken lengtestrepen, daarna vlekkerig. Typische, wat vage, smalle dwarsstrepen op de flanken, 10 of 11 stuks. En de lengte twee lijnen met zwarte stippen op deze dwarsstrepen, omringd door een patroon van kleinere stippen. Stippenpatronen lopen door op de vinnen; rug en staartvin met een vaagrode zoom afgezet.
Lengte tot 18 cm.
Over de kweek zijn nog geen gegevens bekend.
Geschikt voor aquaria vanaf 500 liter.
Temperatuur: 22 tot 30° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Kopen: nee.