= met een zak om de tanden.
Klein geslacht van karperzalmen met 3 soorten uit de familie van de ➛Parodontidae.
Langwerpige, neutraal gekleurde bodemvissen met een vlakke buiklijn en een bij de kop gewelfde ruglijn, te vinden tussen Panama en noordwest Peru. De overigens ronde vissen zijn naar de staart toe zijdelings meer afgevlakt. De kop is stomp met een eindstandige bek. Borst- en buikvinnen staan laag en vrijwel horizontaal. De rugvin staat op het hoogste punt op de rug, de staartvin is gevorkt. De borstvinnen worden als steun bij rust gebruikt.
Als alle leden van de familie is uiterlijk alleen aan de vetvin de relatie met de karperzalmen terug te zien. De vissen leven in betrekkelijk koel en helder water uit bergbeken. Ze leven van algen en wat daartussen zit aan dierlijk leven, aanwezig als ➛aufwuchs op de rotsbodem. Van alle drie de soorten is nog slechts één mondjesmaat tot de aquariumwereld doorgedrongen.
In het aquarium zijn het vreedzame dieren, geschikt voor andersoortig gezelschap, zolang deze geen problemen hebben met een stevige ➛stroming, die door deze vissen wordt gewaardeerd. De inrichting kan sober, met een bodem van zand, gemengd met verschillende grindsoorten en rolstenen. Als beplanting is het bij deze planteneters aan te raden robuuste soorten te kiezen, zoals ➛Aquarius, ➛javavaren of ➛Anubias.
Als voedsel kan hoofdzakelijk allerlei plantaardig voer dienen, bij voorkeur algen, maar ook groenvoertabletten, kleine kreeftachtigen en muggenlarven.
Geen van de soorten is tot dusver in het aquarium nagekweekt.
Meek & Hildebrand 1913
Inheems in Panama ten oosten van het Panamakanaal en het noorden van Colombia, in snel stromende beken met ➛periphyton overgroeide stenen.
Uiterlijk als vermeld bij het geslacht. Beigewitte vissen met een donkerbruine tekening van twee onregelmatig onderbroken lengtestrepen met daarboven een doorlopende streep met regelmatige, bredere vlekken. Vanaf deze vlekken lopen dwarsbanden over de rug, die verder is bedekt met een nettekening. Het geslachtsonderscheid is nog niet vastgesteld.
Lengte tot 13 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht omschreven.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 23 tot 30° C
pH: 6-7 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Kopen: ok.
= boogschutter.
Geslacht van waterplanten met ruim 40 soorten uit de familie van de ➛Alismataceae.
Deze overblijvende planten groeien in een rozet, of geheel ➛submers, anders deels submers en ➛emers. Het submerse deel is lintvormig en doet denken aan ➛Vallisneria. De emerse bladeren drijven of richten zich op uit het water. Deze zijn veelvormig, van ovaal tot spits en diep ingesneden aan de achterkant, aldus een pijlpunt vormend. Deze bladeren staan op driekantige stelen. Soms worden knolvormige ➛rizomen gevormd.
Weinig soorten zijn goed permanent onder water te houden bij hogere temperaturen, maar verder redelijk weinig eisend. Een bodem van ongewassen grind volstaat voor een redelijke groei.
Vermeerderen kan uit zaad, maar gemakkelijker is het afnemen van uitlopers, die geregeld worden aangemaakt.
Planten worden slechts spaarzaam aangeboden, mogelijk dat een tuincentrum meer kansen biedt.
Engelmann 1894
Afkomstig uit het zuiden van de Verenigde Staten en Midden-Amerika. Ingeburgerd in Italië en op Java.
Groeit met een kort rizoom. De stevige bladeren worden 25 cm lang en tot 2 cm breed. De emerse, elliptische of langwerpig eivormige bladeren worden tot 15 cm lang, op een 40 cm lange steel.
Weinig eisende, langzaam groeiende plant, die wel veel licht nodig heeft. Een goede bodemvoeding en stroming bevorderen de groei.
Vermeerderen gaat door het geringe aantal uitlopers niet snel.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 20 tot 24° C
pH: 6-7 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300