= met bladeren als bloemen.
Zeer uitgebreid geslacht van moerasplanten met meer dan 700 soorten uit de familie van de ➛Phyllanthaceae.
Zeer divers gevormde planten. De verspreiding beslaat wereldwijd tropisch en subtropisch gebied.
Evenals bij de orde en de klasse is de taxonomische grondslag voor dit geslacht echter nogal wankel en resulteert mogelijk in een opdeling. Opmerkelijk genoeg zijn recent vier geslachten aan deze toegevoegd. Ondanks de diversiteit is er wel een typerend kenmerk binnen het geslacht en dat is de wijze van groeien, waarbij de verticale stengels horizontale stengels met bloemen en bladeren maken, terwijl deze zelfs alleen schutbladachtige blaadjes maken.
Slechts één soort wordt sporadisch in de handel aangeboden.
Bentham 1863
Afkomstig uit vrijwel geheel Zuid-Amerika, met noordelijk Argentinië als zuidelijkste punt. Ook meer naar het noorden in Midden- en de warmere staten van Noord-Amerika komt de soort voor als lastige exoot, altijd in water met voldoende voeding en weinig tot geen stroming.
➛Drijfplanten met ronde bladeren, opgebold door luchtzakjes tussen de nerven voor drijfvermogen. De bladeren doen aan een appel denken, in kleur variërend van frisgroen, geel tot rozerood, afhankelijk van de lichtintensiteit. Deze zijn verspreid zittend (sessiel) op een steel die tot 5 cm lang wordt. Aan de onderzijde vormen zich bosjes van 10 tot 20 rozige, enkele malen vertakte wortels. Af en toe worden 2 tot 4 kleine witte, eenslachtige bloemen gevormd. De fluwelige bladeren zijn waterafstotend.
Hoogte tot 7 cm, breedte tot 7,5 cm.
Lastig goed te houden plant, die enkel met zeer veel licht en warmte gedijt. In goede doen daarentegen wel een snelle groeier.
Vermeerderen gaat eenvoudig door het afnemen van zijtakken.
Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.
Temperatuur: 24 tot 30° C
pH: 5-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200 KH: 0-14
= blaasbalg.
Waterslakken uit de familie van de Physidae. Kleine longslakken met een links gedraaid huis. Het huis heeft een zeer grote laatste winding en een korte, stompe spiraal en is dun en doorschijnend. Een ➛operculum ontbreekt.
De Physa hebben een bijzondere spieropbouw, die ze in staat stelt het huis met een snelle zwaai van de ene naar de andere kant te leggen, als afweer tegen rovers.
Linneaus 1758
Bronblaashoornslak
Inheems in het Euraziatisch gebied en Noord-Afrika. Bewoners van stilstaand of langzaam stromend, zowel voedingsarm als -rijk water.
Huis als vermeld bij het geslacht, doorschijnend lichtbruin met vier à vijf windingen. Het lichaam is donker grijsbruin, de randen van de mantel hebben meerdere lange, vingerachtige lobben die om de schelp liggen geslagen.
Lengte tot 12 mm.
De slak verdraagt enige vervuiling goed.
Via aankopen komt deze slak nogal eens onbedoeld in het aquarium terecht. Daar vormt het over het algemeen weinig problemen.