= ongenode tafelgast.
Organisme dat leeft ten koste van een ander organisme, de ➛gastheer, zonder dat deze er aan sterft. Sterft de gastheer toch, dan is dat vaak het gevolg van een secundaire ➛ziekte die optreedt vanwege de verzwakking door de parasiet. Het tegenovergestelde heet ➛symbiose, waarbij beide organismen profiteren van de relatie.
Een besmetting met een parasiet wordt een ➛infectie genoemd.
= verwant aan Thelphusa.
Geslacht van krabben met meer dan 40 soorten uit de familie van de ➛Gecarcinucidae.
Wat grotere Aziatische krabben met een verspreidingsgebied dat Zuid-Oost Azië en Indonesië beslaat. De dieren komen vooral voor in water met weinig ➛stroming, doorgaans in laaglandgebied.
Rank gebouwde krabben, met een ovale tot zeshoekige ➛carapax zonder scherpe of gekartelde randen, vrij plat. Smalle ogen zonder uitsteeksels. Scharen van gelijke grootte, gemiddeld groot.
Overwegend nachtdieren, maar wennen geleidelijk meer aan activiteit overdag. Zowel ➛territorium vormende, agressieve soorten als rustiger groepsdieren komen voor. Meerdere vrijwel puur aquatische soorten vallen binnen dit geslacht, zorg echter altijd voor een boven het water uitstekend stuk ➛hout of ➛steen, waarop de dieren kunnen zonnebaden. Daarmee kunnen ook schuilplaatsen worden gemaakt waarin de dieren kunnen schuilen, bijvoorbeeld na een vervelling. Gevoelig voor verminderde waterkwaliteit, een goede filtering is aan te raden. Als de meeste krabben weinig kieskeurig met voedsel, zowel ➛plantaardig als dierlijk.
Goed met gezelschap van geschikte grootte te houden. Te kleine vissen worden als voedsel gezien en, indien niet snel genoeg, gevangen en gegeten. Al te grote vissen als cichliden zijn eveneens af te raden, evenals bodemvissen en garnalen.
De minder territoriale soorten zijn vaak vrij eenvoudig te kweken, bij territoriale soorten is het zaak een harem te houden vanwege de onderlinge agressie onder mannen.
Aangegeven grootte is inclusief poten.
Schenkel 1902
Endemisch in het Matano meer en ten zuiden daarvan op ➛Sulawesi, Indonesië. De dieren leven een overwegend amfibisch leven langs oevers.
Vorm als beschreven bij het geslacht. Lichaam met een helder geeloranje grondkleur, lichter aan de onderzijde en met een lichtere carapax. Daarover een patroon van onregelmatig gevormde donkerbruine vlekjes met een regelmatige afstand daartussen, met een sterke concentratie op de rug.. Ogen bruinzwart.
Lengte tot 12 cm.
Redelijk eenvoudig te houden dieren, die echter wel sterk territoriaal zijn, met de daarbij komende agressiviteit. Gevoelig voor hogere nitraatwaarden, wees voorzichtig met vloeibare ➛plantenvoeding. Planten worden overigens als voedsel gezien; taaie planten als Javavaren worden met rust gelaten. Voer gevarieerd met een klein aandeel ➛plantaardig materiaal. De aangegeven aquariumgrootte is voor één man met enkele vrouwelijke dieren.
Moeilijk te kweken soort als gevolg van het territoriale gedrag van mannen onderling. Verwijder de ouders na het uitkomen van de jongen; de ouders eten deze.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 26 tot 30° C
pH: 7-9 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
De soort wordt bedreigd door verslechtering van waterkwaliteit als gevolg van lokale mijnbouw.
Kopen: ok.