= nieuwe vis.
Geslacht van karperzalmen met meer dan 10 soorten uit de familie van de ➛Distichodontidae.
Vissen afkomstig uit Afrika, met een voorkeur voor dichtbegroeid water met beperkte ➛stroming. De uitgang '-lebias' is gebruikelijk bij tandkarpers, waarvoor de eerste soort oorspronkelijk werd aangezien. Lichaam gestrekt spoelvormig, zijdelings enigszins afgeplat. Een vetvin ontbreekt vaak. De staart is gevorkt en, als de overige vinnen, afgerond en meestal kleurloos transparant.
Schuwe scholenvissen, die bij ander gezelschap weinig zijn te zien. Zorg voor een groepje van minimaal acht dieren. Gedempte verlichting en een donkere bodem, bijvoorbeeld met ➛turfmolm helpt de schuwheid te verminderen. Over het algemeen niet moeilijk met voedsel, ook droogvoer wordt gegeten.
Kweken is meestal niet moeilijk, het betreft ➛vrijleggers zonder broedzorg. Zorg voor fijnbladige planten, waartussen de eieren kunnen worden afgezet, waarna deze naar de bodem zinken. De meeste soorten zijn eierrovers, zorg voor een hogere opbrengst voor bijvoorbeeld een kweekrooster. Na druk najagen worden eieren per stuk afgezet, wat daarom uren kan doorgaan. De eieren komen na maximaal 3 dagen uit waarna de jongen het fijnste ➛jongbroedvoer kan worden gegeven. Een kweekresultaat van 50 jongen is haalbaar.
Boulenger 1912
Verspreid over een groot deel van centraal sub-Sahara, van Benin tot in Angola.
Vorm als aangegeven bij het geslacht. Grondkleur olijfgroenig bruin, met een bleekroze, dunne lijn over de flank die ruwweg de ruglijn volgt, met daaronder een staalblauwe, brede, aan de onderzijde vervagende band. In de paartijd kleurt de witte onderbuik bij de man rozerood. Vrouwen missen het rood en zijn in het geheel wat bleker van kleur.
Lengte ♀ tot 35 mm, ♂ tot 30 mm.
Verzorging gedrag en kweek als beschreven bij het geslacht. Gevoelig voor sterke verandering in de watersamenstelling, iets om bij een ➛waterwissel aan te denken. De 50 tot 300 eieren worden zelden gegeten en komen na een dag uit. Na drie dagen zwemmen de jongen vrij.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 24 tot 28° C
pH: 6-7 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
Kopen: ok.
Daget 1980
Endemisch in het kustgebied van Gabon.
Lichaam als aangegeven bij het geslacht. Grondkleur kerriegeel, met een olijfgroenig gele rug. Over de lengte een oranjeroze streep, ook over de bovenkant van het oog, halverwege de flank naar de staart nog een tweede, in het midden. Staartvin aan de basis boven en onder een oranjeroze vlek. Op de hoek van de bek, de kieuwdeksel en even daarachter een vage zwarte vlek.
Lengte tot 33 mm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht vermeld. Over de kweek zijn geen gegevens, maar verloopt vermoedelijk als bij het geslacht beschreven.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 24 tot 28° C
pH: 6-7 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
Een bedreigde soort. Beperk de aankoop liefst tot nakweek dieren.