= afgeleid van Nemacheilus.
Bermpjes
Familie van bodemvissen uit de orde van de ➛Cypriniformes. Het verspreidingsgebied beslaat Eurazië en Afrika.
Langwerpige dieren met een vlakke buik en gewelfde rug, duidelijk gebouwd voor het bodemleven in snel stromend water. De bek in de spitse kop is onderstandig en vaak zuignapvormig voor het eten van algen van steen. Rond de bek staan meerdere paren ➛baarddraden. Grote vleugelvormige borst- en buikvinnen die horizontaal en ver uit elkaar staan.
Van de volgende geslachten worden dieren in de handel aangeboden:
Barbatula, Lefua, Micronemacheilus, Nemacheilus, ➛Schistura, ➛Vaillantella en ➛Yunnanilus.
= bijter met (vin)draden.
Klein geslacht van karperzalmen met 2 soorten uit de familie van de ➛Characidae.
Vreedzame scholenvissen afkomstig uit het Colombiaanse deel van de ➛Amazone rivier in Zuid-Amerika. Beide soorten lijken erg op elkaar en worden ook in de handel soms verward. N. palmeri is echter net even een wat zorgelozer soort dan N. lacortei, al is ook deze laatste een prima toevoeging aan een gezelschansaquarium. Belangrijkste is niet beide soorten in een aquarium te houden, aangezien de lacortei naar gelijkvormige soorten enige agressie kan vertonen. Onbedoelde kruisingen worden daarmee eveneens voorkomen. Ook worden beide vissen vaak verward met ➛Inpaichthys kerri.
Vissen met een typisch karperzalm uiterlijk; de rug is wat hoger gewelfd dan gemiddeld. Opvallend zijn de verlengde staartvinstralen aan beide randen en in het midden. De laatste maakt wat betreft kleur deel uit van de opvallende, vrijwel zwarte en brede lengtestreep over de flank. Bij de mannen is daarboven nog een helder getinte streep zichtbaar. Vrouwen zijn minder opvallend gekleurd en met een wat vollere buik. Ook zijn rug en staartvin minder verlengd. De aarsvin is gezoomd met een lichte rand met daarboven een dunne zwarte rand.
Als typische scholenvissen kunnen deze dieren het best in een groep van minimaal acht exemplaren worden gehouden, liefst met een gelijkmatige verdeling van beide geslachten. Mannen zullen dan intenser kleuren om te imponeren. Gedempt licht heeft de voorkeur. Schuilmogelijkheden tussen hout of planten zijn ook van belang, en met drijfplanten of -bladeren kan voor beide worden gezorgd. Alle soorten voer worden geaccepteerd, zolang dit niet te groot is.
Beide soorten zijn goed te kweken en verloopt grotendeels als bij andere karperzalmen. Houd rekening met territoriumgedrag van de mannen.
Weitzman & Fink 1971
Endemisch in het San Juan riviergebied in West-Colombia, met name in geïsoleerd liggende bosvijvers langs de Rio Calima.
Uiterlijk als vermeld bij het geslacht. Typerend bij de lacortei is de lichtblauw iriserende langtestreep boven de brede, vrijwel zwarte lengtestreep welke kenmerkend is voor het geslacht. Deze streep vertoond meestal vele onderbrekingen even voorbij het midden. Staartvin verlengingen minder prominent dan bij N. palmeri. Volwassen mannen hebben rode ogen omgeven met een rode gloed, vrouwen groene.
Lengte tot 36 mm.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 20 tot 28° C
pH: 5-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Kopen: ok.