MyrtalesMystus bimaculatus

Mýrtales

= afgeleid van Myrtus.

Orde van vooral struiken en bomen uit de klasse van de ➛Spermatopsida, maar ook enkele moerasplanten. Wereldwijd verspreid over de tropen en subtropen, slechts enkele soorten komen voor in gematigd gebied. Planten ontbreken in de arctische zones.

Geschikte aquariumplanten zijn alleen te vinden in de familie van de ➛Lythraceae.

Mýsidae

= afgeleid van Mysis.

Aasgarnalen

Familie van kreeftachtigen uit de klasse van de ➛Malacostraca. Meestal betreft het soorten uit de geslachten Mysis en Neomysis, met name M. relicta en N. integer.

Mysidae
Mysis relicta

Kleine garnalen tot ongeveer 15 mm die, zeker voor wat grotere vissen, uitstekend voer zijn. Deze garnalen leven in groepen langs de oever, waar ze rechtop zwemmen. Ze leven van zowel algen als kleine prooien, zoals ➛muggenlarven.

Vindplaatsen zijn niet altijd voorhanden, de meeste soorten zijn brakwatergarnalen en daarom uitsluitend te vangen bij riviermondingen, sluizen en dergelijke. Liefhebbers die in de kustgebieden wonen zijn hier duidelijk in het voordeel. Er zijn echter ook soorten te vinden in zoet water. Brakwatersoorten kunnen voorzichtig worden overgewend aan zoet water, dat geeft ze een langere overleving na het voeren.

Het bewaren van een voorraad gevangen mysis vraagt wat zorg. De dieren vervuilen hun omgeving nogal sterk, dus een regelmatig waterverversing is belangrijk. Ze zijn ook nogal gulzig met de zuurstof, dus doorluchten van de voorraadopslag is ook verstandig. De geur van het water kan bij het bepalen van de noodzaak van beide een leidraad zijn. Net als bij ➛watervlooien is het raadzaam niet een te grote hoeveelheid te vangen, of deze in te vriezen na thuiskomst.

Mysis is bij speciaalzaken met een wat uitgebreider assortiment zowel als ➛diepvries- als ➛levend voer verkrijgbaar.

Mýstus

= met een snor.

Uitgebreid geslacht van meervallen met meer dan 50 soorten uit de familie van de ➛Bagridae.

Kleine tot middelgrote roofmeervallen uit Azië, waar de dieren in meren, rivieren en aanverwant water bewonen. Tot zeer langgerekte vissen met een van boven afgeplatte, maar niet bijzonder brede kop, achterwaarts geleidelijk meer zijdelings afgeplat. De huid draagt geen schubben of beenplaten, wat de lijnen van het spierweefsel goed laat zien. Kop vrij klein, met een brede, weinig diep ingesneden, eindstandige bek. Vanaf de bek een rechte, oplopende lijn naar de rugvin, daarna vrijwel horizontaal, evenals de buiklijn. Vier paar tot zeer lange ➛baarddraden. Rugvin ver naar voren, met een stekelvormige voorste vinstraal, korter dan de overige. Borstvinnen eveneens met een stekelvormige voorste vinstraal, die bovendien aan de binnenzijde van tandjes is voorzien. Vetvin tot zeer lang. Staart groot, diep gevorkt en met afgeronde lobben. Mannen zijn te herkennen aan de genitaalpapil even voor de aarsvin, vrouwen in de regel met een forser postuur. De dieren doen aan accessoire ➛darmademhaling.

Vrij grote, overwegend 's nachts actieve dieren die al te kleine medebewoners zonder meer verorberen. Zorg dat deze van minimaal de halve lengte van de meervallen zijn. Onderling verdraagzame en sociale dieren, die echter wel een schuilplaats verlangen, bijvoorbeeld tussen planten, hout en stenen. Houdt ze bij voorkeur in een groep zeker 5 exemplaren. Wat betreft waterwaarden weinig kritisch, al zou dat voor de kweek anders kunnen zijn. Zorg verder voor niet te sterk licht, ➛drijfplanten of -bladeren kunnen daarvoor zorgen. Eenmaal aan het aquarium gewend laten de dieren zich meer overdag zien.

Hun roofzucht maakt grof ➛dierlijk voer noodzakelijk. Bij voorkeur levend, eventueel na enige gewenning ook diepvries- en droogvoer.

bimaculátus

Volz 1904

Endemisch op het eiland Sumatra in Indonesië.

Mystus bimaculatus
Mystus bimaculatus

Eén van de kleinste soorten. Rugvin relatief groot. Kleur egaal bruinrood, met een bleekgeel omrande, diepzwarte vlek achter de kieuwen en op de staartwortel. De laatste is meer een brede dwarsstreep. ring om de voorste vlek aan de voorzijde helder goudgeel. Vinnen kleurloos, vetvin half in de lichaamskleur.

Lengte tot 6,5 cm.

Verzorging en gedrag als de overige soorten, maar minder roofzuchtig en ook de kleinste vissen worden met rust gelaten.

In de handel is de kweek gelukt met hormoonpreparaten. Aangenomen wordt dat zeer zacht en zuur water, dagelijks ververst met vers en koeler water van dezelfde samenstelling de kweek zal stimuleren.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 22 tot 30° C

pH: 4-7   dH: 0-8   fH: 0-14   ppm: 0-130

Een zeer kwetsbare soort. De meeste aangeboden dieren zijn wildvang. Koop liever nakweek.

Kopen: ok.