= zwarte chromis (cichlide).
Klein geslacht van cichliden met 10 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Kleine, maar robuuste ➛mbuna cichliden, endemisch levend in het Afrikaanse Malawimeer. Vrij langgerekt lichaam, zijdelings samengedrukt met een enigszins stompe snuit. Buiklijn vlakker dan de vrij ronde rug. Rugvin lang, vanaf de borstvin tot waar de veel kortere aarsvin eindigt. Staartvin driehoekig. Borst- en ongepaarde afgerond. Buikvinnen vrij lang.
Hoewel onderling soms agressief zijn de dieren naar andere soorten doorgaans redelijk tolerant. Zorg voor voldoende ruimte en tactisch geplaatste schuilplaatsen waardoor de dieren uit elkaars zicht blijven. Hiervoor kunnen rolkeien en eventueel een stuk hout worden gebruikt. Een dunne laag zand op de bodem volstaat. Robuuste planten als Javavaren of Vallisneria kunnen voor aankleding worden gebruikt. Minimaal drie vrouwen per man is doorgaans de beste combinatie. Meer dan twee mannen vraagt veel ruimte, bij te weinig neemt de agressie toe. Plantaardig voedsel is het belangrijkste of een belangrijk aandeel van de voedselinname bij dit geslacht, Dit kan zowel vers als diepvriesvoer zijn.
➛Muilbroeders met de voor Malawicichliden karakteristieke eivlekken op de aarsvin, die zich doorgaans goed laten kweken. Daartoe is een deel open zandbodem of een platte steen nodig als afzetplaats. Deze wordt door de man schoongepoetst. Op een vrij agressieve manier probeert de nu intens gekleurde man een vrouw tot paren te bewegen. Dankzij de aanwezigheid van de andere vrouwen verdeelt de agressie zich, tot één van de vrouwen op de avances ingaat en eieren op de afzetplaats legt, waarna zij ze direkt in de bek neemt. Ook de eivlekken tracht ze in de bek te nemen, het moment waarop de man zijn sperma uitstoot en aldus de eieren in de bek bevrucht. De vrouw broed de eieren in drie tot vier weken uit zonder te eten, waarna de jongen direkt ➛Artemia naupliën eten.
De aldus broedende vrouw kan door stress, bijvoorbeeld door verstoring, de jongen uitstoten en vervolgens opeten. Enige voorzichtigheid is daarom geboden bij een eventuele verplaatsing na het afzetten. Anderzijds kan een vrouw dalen in de rangorde binnen de groep als ze te lang daaruit wegblijft door haar verblijf in een kweekbak.
Johnson 1985
Endemisch in het Malawimeer langs de overgangszone van rotskust naar zandbodem bij Chinyankwazi eiland, in de baai bij Cherinda in het zuiden van het meer.
Uiterlijk als beschreven bij het geslacht. Wat spitsere kop. Grondkleur kobaltblauw, soms paarsig. brede lengtestreep over de flank en langs de rugvin, soms verbonden door zes of meer dwarsstrepen. Soms tussen beide strepen bruinig. Enkele heldergele eivlekken achterin de aarsvin. Vaalbruine rand aan rugvinpunt en staartrand. Vrouwen vertonen een bruine variant hierop, scherper afgetekend.
Lengte ♀ tot 12 cm, ♂ tot 14 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij het geslacht. Onderling vrij agressief, naar andere soorten enigszins.
Geschikt voor aquaria vanaf 500 liter.
Temperatuur: 24 tot 28° C
pH: 7-9 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500