= zoutminnende Caridina.
Klein geslacht van garnalen met 2 soorten uit de familie van de ➛Atyidae.
Beide soorten kleine garnalen zijn vrijwel identiek, en komen beide endemisch voor op Hawaï. De kop is relatief klein, waardoor de ➛carapax erg groot lijkt. Een ➛rostrum lijkt te ontbreken.
De dieren leven in vulkanische brak waterpoelen langs de kust in lavatunnels. De poelen worden afwisselend gevoed door binnendringend zeewater en regenwater. Hierdoor zijn de dieren erg tolerant wat betreft het zoutgehalte, maar gedijen het best bij 14 tot 16 gram zeezout per liter. Ze zijn in het algemeen erg tolerant, ook wat temperatuur betreft en kunnen bij kamertemperatuur gehouden worden.
Ze leven van de bodemlaag bestaande uit ➛bacteriën, waaronder ➛blauwalg, maar ook van op het water gevallen insecten, aas en ander dierlijke resten. In het aquarium kunnen ze ook met droogvoer of voedertabletten worden gevoerd.
Kweken is niet moeilijk, maar de dieren paaien maar 4 à 5 keer, met een maximum van veertien donkerrode eieren. Daarvan haalt gemiddeld 70% volwassenheid. De draagtijd is ruim vijf weken en de larven zijn na 5 vervellingen, elk met ongeveer 4 weken tussentijd, volwassen.
Deze garnalen zouden tot 20 jaar oud kunnen worden.
Holthuis 1963
Uiterlijk, verzorging en kweek als vermeld bij de geslachtsbeschrijving.
Lengte tot 15 mm.
Geschikt voor aquaria vanaf 10 liter.
Temperatuur: 20 tot 23° C
pH: 7-8 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
In Nederland en België worden de dieren zelden aangeboden, of het is al in de twijfelachtige zogeheten 'ecospheres', glazen bollen met een gesloten ecosysteem.
Kopen: ok.
Planten met een grote zouttolerantie (➛euryhalien).