= met een gedraaide koker.
Klein geslacht van slakken met 8 soorten uit de familie van de ➛Planorbidae.
In zoet water levende longslakken welke verspreid voorkomen over het noordelijk halfrond in allerhande stilstaand water, levend van plantenresten. Kleine slakken met een in het platte vlak linksgedraaid huis, dat vaak plat op het lichaam wordt gedragen. Een operculum ontbreekt.
Müller 1774
Witte schijfhoorn
Komt op het noordelijk halfrond voor, maar ontbreekt in Noord-Amerika. In Nederland algemeen, maar zeldzaam in Zeeland.
Uiterlijk volgens de geslachtsbeschrijving. Geelbruin huis tot 5 mm groot, glad. lichaam bruingrijs transparant.
Linnaeus 1758
Traktorwieltje
Komt op geheel het noordelijk halfrond voor. In Nederland en België algemeen, vooral in kustgebied.
Vorm als aangegeven bij het geslacht. De rechtop gedragen geelbruine schelp is enigszins hol in plaats van bol, tot 3 x 0,5 mm groot. Opvallend zijn de op regelmatig van elkaar staande dwarsribben, waarop de Nederlandse naam betrekking heeft. Lichaam relatief klein, transparant bruingrijs. Eén van de kleinste soorten.
Het traktorwieltje neemt geen lucht in met de long, maar ademt daarentegen rechtstreeks door de huid van de met water gevulde mantelholte.
= afgeleid van Gyrinus.
Schrijvertjes, draaikevers
Zeer snelle waterkevers uit de orde van de kevers of ➛Coleoptera. Wereldwijd komen ruim 700 soorten voor in 18 geslachten, uitsluitend in zoet water met geringe stroming. In Nederland en België komen 12 soorten voor in vooral het geslacht Gyrinus, waarvan G. natator, het schrijvertje, de bekendste is. De kevers zijn vooral bekend om hun snelheid en bochtig zwemgedrag in groepen, zonder elkaar te raken.
De lichaamsvorm is ovaal, enigszins bolrond met ongeveer 10 rijen putjes op de donker groenig, blauwig of grijzig metaalglanzende dekschilden. Aan de onderzijde vormt het voorste paar poten twee relatief lange vangarmen voor prooi, de andere twee paren zijn vrij korte zwempoten, die per seconde tot 60 slagen kunnen maken, waarmee de dieren met ruim 0,8 km per uur tot de snelste waterinsecten behoren. Hun ogen zijn in twee secties verdeeld; één voor zicht onder water, het andere voor er boven.
Dit is voordelig aangezien de dieren bij voorkeur op het wateroppervlak drijven, waar ze van op het water gevallen ➛insecten en aas leven, evenals van ➛muggenlarven die voor ➛ademhaling eveneens aan het oppervlak hangen met hun adembuis. Prooi wordt dikwijls met de hele groep gegeten en wordt dan ook in korte tijd weggewerkt.
Behalve op het water kunnen de dieren bij gevaar ook onder duiken, waarbij ze zich vasthouden aan vaste voorwerpen tot het gevaar is geweken. Daarbij nemen ze een luchtlaag mee om te kunnen ademen. Het gaat altijd om kortdurende duiken. Bij groot gevaar kunnen ze een melkachtige, onwelriekende vloeistof afscheiden.
De paring vindt eveneens op het wateroppervlak plaats, waarbij de man de vrouw vasthoudt met behulp van zuignapjes. Eieren worden even onder het oppervlak op ➛waterplanten afgezet. De slanke, langwerpige larven dragen langwerpige ➛tracheeën aan beide zijden en lijken daarmee wat op duizendpoten. Deze leven eveneens roofzuchtig. Het popstadium vindt boven water plaats, er is sprake van een volledige ➛metamorfose.