ExootFarlowella acus

Exoot

Een exoot is een niet inheems ➛organisme. Meestal in een nieuw gebied gekomen door menselijk handelen, al vinden organismen ook via natuurlijke weg toegang tot een nieuw gebied. Exoten kunnen serieuze gevolgen hebben, doordat ze concurreren met inheemse organismen en floreren door gebrek aan oorspronkelijke natuurlijke vijanden. Gaat ze dit gemakkelijk af, dan kan dat de nekslag voor een kwetsbare soort zijn. Vermijd daarom het uitzetten van uitheemse planten en dieren in de natuur, ook niet uit oogpunt van plant- of diervriendelijkheid.

eyrésii

= naar het Eyremeer in Zuid-Australië.

Craterocéphalus

F

Fabáceae

= naar het voormalige geslacht Faba.

Vlinderbloemfamilie

Vrijwel wereldwijd verspreide familie van bloemplanten uit de orde van de ➛Fabales. Onder andere bekende peulvruchten als erwten en bonen vallen er onder, de vruchten van alle soorten worden peulen genoemd.

De naam van de familie heeft betrekking op de opvallend gevormde bloemen, die uit vijf kroonbladeren bestaan en binnen de, tot een potje vergroeide, kelkbladeren staan. De twee bovenste kroonbladeren zijn vrijwel geheel vergroeid en worden de vlag genoemd, de andere drie zijn alleen aan de voet vergroeid. Twee daarvan staan aan de zijkant op hun kant, steken naar voren en worden de zwaarden genoemd, de derde, kiel genaamd, hangt er als een pollepel tussen.

Enkel planten uit het geslacht ➛Aeschynomene zijn beperkt voor aquaria bruikbaar.

Fabáles

= naar het voormalige geslacht Faba.

Orde van tweezaadlobbige planten, één van de grootste uit de klasse van de ➛Spermatopsida. Enige familie van belang in de aquaristiek en tevens de grootste binnen de orde zijn de ➛Fabaceae.

falcifórmis

= zeisvormig.

Monodáctylus

Farlowélla

= naar de Amerikaanse botanicus Farlow.

Geslacht van meervallen met ruim 30 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.

Zeer dunne en langgerekte, takvormige vissen met een onderstandige zuigmond, verspreid over de noordelijke helft van Zuid-Amerika. Soorten zijn zeer gelijk gevormd en gekleurd. De spitse snuit steekt doorgaans ver over de bek heen en is bij volwassen mannen breder en dicht met korte ➛odontonen bezet. Lichaam volledig bepantserd, in doorsnee min of meer zeskantig, met rijen stekels op de hoeken en de rug. Rug- en aarsvin bevinden zich even voor het midden en zijn vrij kort en hoog, de staartvin is liervormig, de borstvinnen staan in het horizontale vlak kort achter de kop. De buikvinnen tussen aars- en borstvinnen. Alle zijn voorzien van een verstevigde voorste vinstraal. Een ➛vetvin ontbreekt. Vrouwen hebben een vollere buikpartij.

Zeer rustige vissen die alleen met andere rustige medebewoners goed tot hun recht komen, ook omdat ze in de concurrentie om voer weinig competitief zijn. Onderling vertonen de mannen wel rivaliteit, maar dat blijft erg beheerst. Kunnen zowel solitair als in een groep worden gehouden.

In de natuur leven de dieren in de buurt van boomwortels in de luwe delen van rivieren, wat met hout en afgeronde stenen kan worden nagebootst, in combinatie met een bodem van fijn ➛grind of ➛herfstbladeren. Gedempt licht biedt de dieren meer vertrouwen, dit kan ook met drijfplanten of -bladeren worden geregeld. Ook in een dicht beplant aquarium gedijen ze prima. Zorg voor helder en zuurstofrijk water met enige ➛stroming, maar vermijd al te sterke wisselingen in samenstelling, dus liever wat vaker een kleine ➛waterwissel. Een te sterke verandering kan dodelijk aflopen. Echter ook erg gevoelig voor afnemende waterkwaliteit.

Als voedsel grazen de dieren hoofdzakelijk ➛plantaardig voer in de vorm van algen en wat daartussen leeft van planten en voorwerpen, en kunnen bij gebrek daaraan met sla of ander plantaardig voer worden gevoerd. Als afwisseling kan af en toe klein dierlijk levend voer worden gegeven. Als algenverdelger zijn ze niet geschikt.

De kweek is doorgaans niet moeilijk, zolang aan enkele voorwaarden wordt voldaan. Moeilijker is het grootbrengen van de jongen. Belangrijk is een goed kweekkoppel te verkrijgen uit een groep jonge dieren. Goede kwaliteit water en voer zijn vereist. De man poetst een oppervlak schoon, soms in een holte, bijvoorbeeld een PVC buis, waarna 's nachts de eieren er worden gelegd. Afhankelijk van de temperatuur komen deze na maximaal 10 dagen uit onder bewaking van de man. De jongen eten direkt algen, maar kunnen ook met plantaardige kost worden gevoerd.

ácus

Kner 1853

Naaldmeerval

Endemisch in het Valenciameer in Venezuela.

Farlowella acus
Farlowella acus, de naaldmeerval.

Uiterlijk als beschreven bij het geslacht. Rug karamel- of groenig bruin, met een donkerbruine flanken die in breedte het lichaam volgt. Buik grijswit. Vinstralen geringd met eerstgenoemde kleuren. De staart is van een bruinzwarte marmertekening voorzien.

Lengte tot 16 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als beschreven bij het geslacht. Tot 80 eieren worden afgezet.

Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.

Temperatuur: 22 tot 28° C

pH: 5-7   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Een kwetsbare soort, waarvan beter uitsluitend nakweek kan worden gekocht.

Kopen: ok.