= met dubbele franje.
Klein geslacht van cichliden met 5 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Kleine, langwerpige vissen met een stompe kop dankzij een rond voorhoofd, met daarin een lage, licht onderstandige, spitse kleine bek. De grote ogen staan ver vooraan, bijna als bij grondels. Ongepaarde vinnen doorgaans afgerond, maar de staartvin kan aan beide hoeken een sterk verlengde punt dragen. Vrij grote, gepunte buikvinnen. Grondkleur van alle soorten geelbruin, met een bruine tot groenig bruine rug. Over de lengte loopt door het midden een brede streep die of zelf donker is gekleurd, of aan weerszijden afwisselend onderbroken vlekken vertoond. Over de rug loopt een dergelijke streep. De stemming bepaalt mede de intensiteit van het zwart.
Vreedzame, wat schuwe vissen, geschikt voor zorgvuldig gekozen gezelschap. De dieren leven dicht boven de bodem. Mannen kunnen onderling erg agressief zijn, zorg daarom voor voldoende ruimte, en zet liefst drie à vier vrouwen bij een man. Belangrijk is niet te grof ➛grind te gebruiken. Eventueel ➛herfstbladeren gebruiken als bodembedekking. Gevoelige vissen, die snel reageren op verslechterende waterkwaliteit. Liever kleine verversingen met de juiste samenstelling dan grote ineens.
Kweken is mogelijk, maar niet eenvoudig. Aan de waterkwaliteit worden hoge eisen gesteld; in te hard water neemt de kans op beschimmelen van de eieren toe. Houdt ook het nitraatgehalte liefst op nul. Tevens is afwisselend voedsel van goede kwaliteit een voorwaarde. Eieren worden dichtbij of op de bodem op een plantenblad of platte steen afgezet, maar ook in een hol is mogelijk. De balts wordt ingezet door de vrouw, die eveneens de ➛broedzorg voor haar rekening neemt. Zodra de jongen vrij zwemmen kunnen ze met ➛Artemia worden gevoerd.
Meerdere soorten zijn lang bij het geslacht Crenicara ingedeeld geweest.
Römer, Hahn & Vergara 2010.
Verspreid in de Rio Negro ter hoogte van de monding van de Rio Branco.
Uiterlijk als beschreven bij het geslacht, maar robuuster en voller dan de overige soorten. Net als bij D. warzeli lopen in de lengte smalle onderbroken zwarte banden langs een denkbeeldige brede lengtestreep, evenals een blokpatroon over de rug. De tweede vlek loopt door in de rugvin. Geen zwart in de staartvin, wel lichtblauwe en -rode vinstralen. De rugvin is rood met een lichtblauwe band dicht langs de rand, iets daarvan loop door bovenin de staartvin. De aarsvin en buikvinnen zijn net als de staartvin subtiel lichtblauw gelijnd. Over de bovenlip loopt een brede bruinzwarte lijn. Vrouwen missen het rood en blauw.
Lengte ♀ tot 7 cm, ♂ tot 10 cm.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht.
De kweek verloopt als vermeld bij het geslacht en is niet gemakkelijk. Voer de temperatuur op naar het maximum en houdt pH op 5, de hardheid zeer laag. Tijdens de paring zo min mogelijk verstoren.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 24 tot 30° C
pH: 5-7 dH: 0-30 fH: 0-53 ppm: 0-500
Schindler & Staeck 2008
Afkomstig uit de Rio Atabapo, een zijrivier van de Orinoco op de grens tussen Colombia en Venezuela.
Lichaamsbouw als aangegeven bij het geslacht, opvallend is de verlengde punt in de bovenste helft van de staartvin. Beide geslachten vertonen twee helder alternerend geblokte lijnen, over het midden en over de rug. Aan weerszijden van de middelste is onder de juiste lichtval een blauw iriserende dunne lijn te zien. Alle vinnen zijn van lichtblauwe accenten voorzien, vooral de aarsvin. Bij de kleinere vrouwen zijn de buikvinnen opvallend roodoranje gekleurd. .
Lengte ♀ tot 6 cm, ♂ tot 8 cm.
Verzorging en gedrag als beschreven bij het geslacht.
Over de kweek is weinig informatie bekend.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 24 tot 30° C
pH: 4-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200