= vis met bult.
Klein geslacht van cichliden met 2 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Muilbroedende cichliden die ➛endemisch leven in het Tanganyikameer. C. frontosa komt met name voor in het noorden van het meer, terwijl de C. gibberosa vooral het zuidelijk deel bevolkt. Beide dieren lijken erg op elkaar en worden vaak abusievelijk C. frontosa of bultkopcichlide genoemd, maar onderscheiden zich desondanks door subtiele verschillen in het schubbenpatroon, de buitenste tanden in de bovenkaak, langere rug- en staartvin (C. gibberosa) en de lengte voorhoofd-rugvinaanzet (groter bij C. gibberosa). Komt daar nog bij dat er veel lokale variaties binnen beide soorten voorkomen.
In beide gevallen gaat het om grote, hoge, imposante vissen met een grijs-blauwe grondkleur en, afhankelijk van de lokale variëteit, vijf tot zeven brede zwarte verticale banden op de flank. Opvallend is de forse bult op het voorhoofd bij de mannen. De grote bek staat laag en is enigszins bovenstandig.
De dieren leven tot op 120 meter diepte in groepen tot 1000 dieren, met weinig schuilplaatsen. In het aquarium betekent dat een groep van minimaal vijf, maar liefst meer, dieren in een groot aquarium van ten minste 500 liter. Zorg voor voldoende open zwemruimte met een zand- of grindbodem, per mannelijk dier een schuilplaats, en grote stenen. De waterkwaliteit is van groot belang voor hun gezondheid, de dieren hebben geregeld een flinke verversing nodig. Goede filtering is van belang, maar vermijdt al te sterke ➛stroming. Gedempte belichting voldoet het best.
De dieren kunnen worden gevoerd met kleine vis, grotere insectenlarven en groter diepvriesvoer. Het voeren van guppen of goudvissen levert meestal niet de voedingswaarde die van belang is, tenzij ze daarvoor zelf doelbewust worden gekweekt. Binnenhalen van parasieten daarbij is een ander risico.
Gezelschap moet, gezien hun dieet, niet te klein zijn, maar kan bestaan uit andere Tanganyika-dieren.
➛Muilbroeders die zich goed laten kweken als aan enkele eisen wordt voldaan. Weinig of geen stroming, gedempt licht en drie à vier vrouwen per man. Dieren hebben enkele jaren nodig om volwassen te worden, dus heb geduld als met jonge dieren is gestart. De vrouw neemt na bevruchting de vrij grote eieren in de bek, welke na ongeveer anderhalve maand uitkomen. De jongen blijven na uitkomen in de bek tot ze zelfstandig zijn, en worden gevoed door de moeder, die daartoe klein voer ophapt. Het gebruikelijke ➛jongbroedvoer toedienen aan de moeder, zoals ➛Artemia-naupliën, is dus van belang.
Boulenger 1906
Lengte tot 23 cm.
Temperatuur: 23 tot 28° C
pH: 8-9 dH: 12-30 fH: 21-53 ppm: 200-500
Kopen: ok.