= mogelijk naar de vertanding op het onderoogbeen.
Monotypisch geslacht van goerami's uit de familie van de ➛Osphronemidae.
De enige soort is de al lang bekende, maar zelden ingevoerde soort en zo goed als bedreigde C. nobilis.
McClelland 1845
Inheems in noordelijk India en Nepal, in het deel van de rivieren Ganges en Brahmaputra boven het punt van samenkomen. Te vinden in helder water, sterk onderhevig aan seizoensgebonden temperatuurs- en stromingsveranderingen.
Lichaam langgerekt, scheef ruitvormig, met een grote, spitse kop. Bek daarentegen klein, pincetvormig en bovenstandig. Aarsvin veel groter dan de ver naar achteren geplaatste rugvin, staartvin breed waaiervormig, afgerond. Kleur beigewit, met een laag van lichtbruine grote vlekken, met een tweede laag van donkerbruine vlekken. Tekening van beide lagen erg variabel. Opvallend zijn de streepvormige onderbrekingen in beide midden over het lengte, van de onderkaak tot onder het oog en vanaf de middenstreep schuin omhoog achterwaarts naar de rugvin. Onder de lange lengtestreep in de regel een brede, donkerbruine band. Vinnen met een donkerbruine basis, verder wittig transparant met in de staart rijen kleine zwarte stipje. Ongepaarde vinnen meer of minder rood gezoomd. Geslachtsonderscheid moeilijk waarneembaar, vrouwen hebben een spitsere kop dan mannen, die beschikken over een plooibare keel voor het ➛muilbroeden. Deze is daardoor minder recht gelijnd.
Lengte tot 10 cm.
Jonge dieren goed in een kleine groep te houden, volwassen dieren daarentegen onderling agressief, tot dodens toe. Voor meerdere exemplaren is veel ruimte met voldoende schuilplaatsen vereist, met hout, stenen en een dichte beplanting. Te hoge temperaturen versterken de agressie. Andersoortig gezelschap kan, maar al te klein wordt als prooi gezien, te grote medebewoners zorgen voor schuwheid. Te voeren met niet te grof ➛dierlijk voer van allerlei soort en vorm.
Muilbroeders, de kweek is betrekkelijk eenvoudig, zolang water- en voedselkwaliteit op peil zijn. De typische omhelzing ontbreekt daarbij niet. Gedurende enkele uren worden steeds enkele eieren afgezet en door de man met de aarsvin opgevangen, waarna de vrouw ze oppikt en naar hem terug spuwt. Het muilbroeden wordt volledig door de man verzorgd. Gedurende de leg wordt de omgeving door beide ouders verdedigd. De tot 100 eieren worden in 1 tot 3 weken uitgebroed, waarbij de tekening marmerachtig verandert. Onervaren vaders eten eerste legsels soms, alvorens tot uitbroeden te komen. De ➛opfok kan met microwormen vergelijkbare grootte ➛jongbroedvoer.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 15 tot 25° C
pH: 5-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Kopen: nee.