= korte grondel.
Klein geslacht van grondels met 9 soorten uit de familie van de ➛Oxudercidae.
Kleine vissen uit zuidoostelijk Azië met meestal een tekening die doet denken aan een bij: geel tot oranje-geel met zwarte banden. In de natuur leven de dieren in ➛mangrovemoerassen, rivierdelta's en getijdenrivieren.
Het lichaam is, als bij alle grondels, langwerpig, vanaf de kop rond in doorsnede. Richting de staart meer zijdelings afgeplat. De kop is stomp, en met de enigszins ronde rug- en buiklijn maken de vissen daardoor een wat plompe indruk.
Vrijwel alle dieren hebben een drietal meer of minder duidelijke zwarte dwarsbanden op het transparant gelig witte tot gele lichaam, één voor de voorste rugvin, bij de achterste rugvin de tweede en op de staartwortel de derde. De zwarte kop wordt niet als een band gezien. Per soort zijn variaties op deze basistekening, maar zijn onderling door individuele variaties toch lastig uit elkaar te houden. De dubbele rugvin is aanwezig, de voorste wat kleiner, beide afgerond, als de rest van de vinnen. Vinnen zijn transparant of zwart aan de basis. De staartvin is soms gelig. De tot zuignap vergroeide buikvinnen wordt zeer actief gebruikt.
Het geslachtsonderscheid beperkt zich tot de intensere kleuren bij de mannen, vrouwen zijn, met name in de paartijd, voller.
Houdt de vissen in een groep van zeker zes dieren, daardoor kleuren de dieren mooier en spreid de agressie zich in de groep. Het territoriale gedrag van de mannen maakt ze voor gezelschap ongeschikt, een ➛speciaalaquarium is de enige optie. Zorg voor veel schuilplaatsen, waarbij planten en decoratie als zichtbreker dienen, zodat de onderschikkende exemplaren zich kunnen onttrekken aan de aandacht van de dominante. Enige stroming kan, maar zeker niet te sterk. Knijp eventueel de uitlaat van de pomp af. Oorspronkelijk uit ➛brak water komend doet een ➛zouttoevoeging van twee gram per liter de dieren goed. Dit beperkt wel de plantkeus, vooral echte waterplanten verdragen zout moeilijk.
Te voeren met levend en, soms na wat gewenning, diepvriesvoer. Droogvoer wordt doorgaans genegeerd.
Meerdere soorten zijn niet moeilijk te kweken. Holenbroeders die tot 200 eieren afzetten, waarna de man deze bewaakt. Na maximaal 9 dagen komen deze uit en hebben zeer klein ➛jongbroedvoer nodig zodra ze vrij zwemmen. Dat kan met bijvoorbeeld ➛Paramecium. Later kan op ➛Artemia worden overgegaan. Jongen keren na enkele weken in de middelste en onderste waterlaag naar een leven op de bodem.
De taxonomische indeling van deze vissen is een nog onopgehelderd raadsel. De naam 'bijtje' of 'geelbandgrondel' kan daarom moeilijk aan een specifieke soort worden gekoppeld.
Günther 1868
Afkomstig uit de Maleisische provincie Sarawak op Borneo en de eilanden van de Riau-archipel.
Lichaam als bij de geslachtsbeschrijving. Verwarring met B. sabanus komt veel voor. Kleur warmgeel, enigszins doorschijnend, met drie brede, zwarte dwarsbanden met brokkelige randen. De voorste, zeer band begint kort achter de zwarte kop met lichtgrijze bek, over de kieuwdeksels, tot en met de voorste rugvin. De borstvinnen zijn voor 70% zwart, de rand kleurloos. Tussen de voorste twee banden soms een zwarte dwarsvlek. Ogen zwart met een soms groene weerschijn. Rug- aars- en buikvinnen grotendeels zwart met een kleurloze rand, staart kleurloos met een gele basis. Vrouwen forser. Tijdens de balts verbleken de zwarte banden bij mannen en krijgen ze een roodachtige tint, Bij vrouwen intensiveert de voorste gele band.
Lengte tot 35 mm.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 22 tot 28° C
pH: 7-9 dH: 8-18 fH: 14-32 ppm: 130-300
Kopen: ok.