BelontiaBelontia signata

Belóntia

= naar een lokale naam.

Klein geslacht van goerami's met 2 soorten uit de familie van de ➛Osphronemidae.

Grotere goerami's uit de onderfamilie van de Belontiinae.

Hoog gevormde goerami's, zijdelings flink platgedrukt. Kop lang en vrij spits, met grote ogen, bek daarentegen klein en eindstandig. Rugvin laag en lang, en verdeeld in een hardstralig deel aan de voorzijde, achter weekstralig. Aarsvin ook zo verdeeld, maar net even korter, en vooraf gegaan door de buikvinnen. Deze zijn draadvormig verlengd. Staartvin afgerond waaiervormig. Schubben met een donkere rand, waardoor een nettekening ontstaat.

Schuwe en onderling agressieve vissen, bekend als bijterig. Daarom bij voorkeur als paar houden. Meerdere mannen bijeen vraagt veel ruimte. Verborgen leefwijze, zorg daarom voor een dichte beplanting en demp teveel licht eventueel met ➛drijfplanten of -bladeren of stukken ➛hout. Kleine vissen vallen mogelijk ten prooi, ander gezelschap daarom wat groter kiezen. Voorzichtig met toevoegen van nieuwe dieren aan een bestaande groep: indien deze niet worden geaccepteerd kan dit dodelijk aflopen.

Niet fijngevoelig met voedsel, bij voorkeur niet te klein, maar ook ➛droogvoer wordt gegeten. Zorg naast ➛dierlijk ook voor een beperkt aandeel ➛plantaardig voer.

Kweken is vrij eenvoudig, de dieren zijn vrij productief. Tijdens de paring krult de vrouw zich om de man. Door olieinsluitsels drijven de eieren naar de oppervlakte, waar de man vervolgens een schuimnestachtig bouwsel maakt. Dit wordt fel verdedigd, eventueel de vrouw weghalen. Eieren komen na maximaal 48 uur uit, jongen zwemmen 3 dagen later vrij. Na ongeveer 4 weken wordt het ➛labyrint gebruikt.

hásselti

Cuvier 1831

Inheems in Zuidoost-Azië en de Indonesische eilanden Java, Sumatra en zuidelijk Borneo.

Belontia hasselti
Belontia hasselti

Grondtoon roodbruinig geel, met een donkerder rug. Fijne nettekening, die op weke delen van de ongepaarde vinnen doorloopt in een giraffeachtig vlekkenpatroon. Midden onder het weke rugvindeel een onscherpe zwarte vlek. Bij opwinding ontstaat een patroon van 7 à 8 grillige zwartbruine dwarsbanden. Mannen groter en met feller geel gekleurde buikvinnen.

Lengte ♀ tot 15 cm, ♂ tot 20 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht omschreven.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 20 tot 26° C

pH: 4-9   dH: 0-30   fH: 0-53   ppm: 0-500

Kopen: ok.

signáta

Günther 1861

Endemisch op Sri Lanka, vooral in centraal en zuidelijk gelegen rivieren.

Belontia signata
Belontia signata

Drie vormvarianten (fenotypes) worden onderscheiden. De meest algemeen voorkomende heeft een roodbruin kleur, heldere ogen, is afkomstig uit regenachtig gebied met helder water en ontbeert een vlek in de rugvin. De tweede vorm leeft in troebeler, rustiger water en toont een ijsblauwe vlek bij de borstvin. De derde tussenvorm, uit laagland, is groenig bruin met blauwige staartfranje, waar die bij de andere zwart is. Mannen groter en met verlengde rug- en aarsvinstralen. Vinnen in de lichaamskleur, vreemd genoeg ontbreekt vaak de onscherpe zwarte vlek onder het einde van het weke deel van de rugvin, waarnaar de naam lijkt te verwijzen, mogelijk wordt een andere vlek bedoeld.

Lengte ♀ tot 10 cm, ♂ tot 12 cm.

Wat meer eisend dan B. hasselti en verlangt zachter water. Verzorging, gedrag en kweek verder volgens de geslachtsomschrijving.

Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.

Temperatuur: 20 tot 30° C

pH: 6-8   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Een kwetsbare soort. In de handel is voornamelijk ➛nakweek verkrijgbaar.

Kopen: ok.