= afgeleid van Amaryllus.
Narcisfamilie
Familie van eenzaadlobbige, kruidachtige planten uit de orde van de ➛Asparagales. De verspreiding is ➛kosmopolitisch, met de grootste soortenrijkdom in Zuid-Amerika en Afrika. Bruikbare planten voor het aquarium komen voor in het geslacht ➛Crinum.
= uit het Amatitlán meer, Guatemala.
Klein geslacht van cichliden met 9 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Wat kleiner blijvende Midden-Amerikaanse cichliden, die in het aquarium soms groter worden dan in de natuur. In Amerika worden de dieren 'Convict cichlids' genoemd, onder welke naam ze ook in Nederland wel worden aangeduid.
Lichaam hoog ovaal, zijdelings samengedrukt. De kop is groot, de eindstandige bek daarentegen vrij klein. Rugvin lang, tweedelig, evenals de veel kortere aarsvin. Staart afgerond waaiervormig. De tekening bestaat in de regel uit 8 tot 10 dwarsbanden, waarbij de derde enkel een zadelvlek vormt. Op die plek ontwikkelen sommige mannen een kleine vetbult. Tevens zijn hun rug- en aarsvinpunten lang. Vrouwen zijn in de regel kleiner en vertonen geregeld rozerode, soms scherp omlijnde vlekken op de flanken. Merk op dat A. myrnae hierop een uitzondering vormt.
Over dit geslacht bestaat nog veel discussie en de vraag of de soorten coatepeque, kanna, nigrofasciata en siquia geen ondersoorten zijn. Iets dergelijks geldt voor A. altoflava en nanolutea.
Substraatbroeders. Tijdens de paai zeer agressieve dieren met een langdurige broedzorg, die veel grotere vissen met succes worden verjagen. Een waterwissel kan helpen bij het op gang brengen. Weinig kieskeurig met partners, anders kan een stel uit een groep jonge dieren worden gevormd. In een kleine bak dan wel de overige dieren verwijderen. Tot 300 eieren worden gelegd, die na 4 dagen uiterlijk uitkomen. Tot ze 5 tot 7 dagen later vrijzwemmen worden ze, soms meermalen, naar een gegraven kuil verplaatst. Naast algen eten ze al Artemia formaat jongbroedvoer.
Schmitter-Soto 2007
Afkomstig uit Panama en oostelijk Costa Rica, in de rivieren die uitkomen op de Chiriquí ➛lagune in het noordwesten.
Aangegeven lengte is een maximum. Gemiddeld worden de dieren 6 cm. lang. Sterk verwant aan A. nigrofasciata en daarop sterk gelijkend. Het lichaam is echter hoger dan de andere soorten uit de nigrofasciata-groep. Basiskleur grijswit, vaak blauwig, met 8 tot 9 zwarte dwarsbanden. Midden daarop donkerder vlekken, die een lengtestreep vormen. De derde dwarsband vormt vaak slechts een zadelvlek.
Lengte tot 9 cm.
Verzorging en gedrag als bij de geslachtsomschrijving. De kweek zou lastiger zijn dan bij A. nigrofasciata.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 22 tot 30° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Een bedreigde soort, reden de koop tot nakweek te beperken.
Loiselle 1997
Afkomstig uit Atlantische kustrivieren in Costa Rica en Panama, van de rio Estrella tot de Guaramo. Te vinden in ondiepe beken met niet te sterke stroming en een bodem van slib of blad.
Vorm als bij de geslachtsbeschrijving. Grondkleur beigewit, flanken lichtbruin. Hoog op het midden van de flank een diepzwarte vlek op een vage lengtestreep. Parallel aan deze middenstreep rijen blauwige vlekjes op iedere schub. Op de onderste flankhelft, tussen vlek en kieuwdeksel een grote goudgele zone tot de buiklijn. Ogen helder lichtblauw. Tijdens de paai kleurt de vrouw geheel staalblauw, waarbij de goudgele vlek zwart verkleurt, met blauwe en roze, soms heldergele accenten langs de randen en langs de ongepaarde vinnen. Ook snuit en keel kleuren grijszwart.
Lengte tot 10 cm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht aangegeven.
De kweek bij A. myrnae is uitzonderlijk te noemen. Deze vissen zijn meer holen- dan substraatbroeders. Daarbij maken vrouwen de mannen het hof en bepalen dan ook het territorium. Zij is ook degene die het opvallendste baltskleed draagt. Tot 150 eieren worden afgezet, jongen worden langdurig onder de hoede genomen.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 20 tot 26° C
pH: 5-8 dH: 4-30 fH: 7-53 ppm: 70-500
De soort is bedreigd, vermijd daarom wildvang.