= springende vis.
Klein geslacht van cichliden met 9 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Middelgrote, voor het merendeel kleurrijke cichliden uit Mexico en Midden-Amerika met een hoog ovaal lichaam, voorzien van een grote kop met een lage, spitse snuit met eindstandige bek. Daardoor is de voorhoofdlijn steil en lang, soms met een bult, en de buiklijn nabij de kop vrij recht. De ongepaarde vinnen zijn groot en bij mannen met verlengde punten, evenals de buikvinnen. Staart driehoekig.
Over het algemeen makkelijk te houden en vrij rustige cichliden die het best met meerdere paren worden gehouden, minimaal drie à vier. Dit vraagt wel voldoende ruimte, maar relatief minder dan een enkel koppel. Zorg voor de nodige schuilgelegenheid door stenen, hout en stevige planten: de bodem kan worden bijgewerkt. Vanwege dat is een bodem van fijn materiaal wel aan te raden. In een speciaalaquarium kunnen de vissen schuw worden, medebewoners zijn daarom aan te raden, bij voorkeur in de hogere waterlagen. Gevoelig voor mindere waterkwaliteit, ververs dit regelmatig.
Weinig kieskeurig met voedsel, zolang dit niet te grof is. In de natuur nemen deze vissen geregeld een hap zand en filteren daaruit alle eetbaars, door alle oneetbaars via de kieuwen af te voeren. Geef naast ➛dierlijk voedsel als kleine kreeftachtigen, muggenlarven e.d. ook een aandeel ➛plantaardig voedsel, afwisseling is belangrijk. Zowel levend, diepvries- als droogvoer wordt gegeten. Dit wordt vooral van de bodem gegeten, waar de dieren zich ook voornamelijk ophouden. Al te kleine medebewoners eindigen soms ook als voedsel.
Kweken is in de regel vrij eenvoudig. Laat uit een groep een kweekkoppel vormen, deze zijn gewoonlijk trouw aan elkaar. Eieren worden afgezet op een platte steen of ander substraat, soms een ruit. Onervaren ouders eten een eerste legsel soms. De uitgekomen jongen worden in een tevoren gegraven kuil gebracht. Beide ouders verdedigen zowel legsel als jongen tot enkele weken. Een legsel bestaat in de regel uit meerdere honderden eieren. Jongen kunnen met ➛jongbroedvoer ter grootte van Artemia woorden gevoerd.
Oudere hobbyisten kennen deze dieren vooral onder de geslachtsnaam ➛Cichlasoma.
Günther 1862
Endemisch in de Petén meren in Guatemala, nabij de grens met Belize.
Sterk gelijkend op T. meeki, waar ook de naam naar verwijst, maar bleker in het rood, en het grijs is licht bruingeel. Wordt wat groter.
Lengte ♀ tot 12 cm, ♂ tot 15 cm.
Ook het imponeergedrag van de meeki is in deze vis terug te zien. De kweek verloopt identiek.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 20 tot 28° C
pH: 7-9 dH: 8-18 fH: 14-32 ppm: 130-300
De verwantschap met T. meeki is mogelijk zo groot, dat ze één en dezelfde soort zouden kunnen zijn. Omdat T. affinis eerder is ontdekt, zou de naam meeki dan vervallen.
Kopen: ok.