= naar de Braziliaanse naam.
Klein geslacht van meervallen met 5 soorten uit de familie van de ➛Pimelodidae.
Grote, zeer slanke en langwerpige roofvissen uit Zuid-Amerika, met een platte, zeer spitse kop. De verschillende soorten zijn vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden.
De kop is niet bijzonder breed. De onderstandige bek bevindt zich onder de platte snuit en is bijna even breed. Eén paar lange, donkerbruine baarddraden bevinden zich aan de zijkant, twee paar wat kortere witte staan aan de onderkaak, kort achter elkaar. De rest van het lichaam is rond in doorsnede, alleen bij de staart zijdelings afgeplat. De vinnen zijn klein en alle vrij ver naar achteren geplaatst. De staart is gevorkt en hangt wat af, waardoor de bovenste lob in het verlengde van het lichaam staat.
De dieren groeien zelden uit tot de volle aangegeven lengte, maar enkele volwassen vissen vragen alsnog een flink aquarium van rond de 1000 liter. Ze zijn goed met meerdere exemplaren te houden. Alleen te combineren met dieren die niet door de bek passen, anders eindigen deze als voer. Grotere meervallen, karperzalmen of cichliden gaan prima. Zorg voor voldoende schuilplaatsen met wortelhout en beplanting, en houdt het licht gedempt, bijvoorbeeld met ➛drijfplanten. Zuiver water is nodig, wat een goede ➛filtratie vraagt, samen met een wekelijkse waterwissel.
Alhoewel de nachtelijk levende dieren in de natuur vrijwel uitsluitend van vis leven kunnen ze beter worden gewend aan het gebruikelijke ➛dierlijke voer. Niet alle dieren accepteren dit even makkelijk. Weersta echter de verleiding van het voeren van levende vissen: de voedingswaarde valt tegen en er is altijd het risico van het overbrengen van ➛ziekten. Ook het gebruik van vogel- en zoogdiervlees is af te raden, deze bevatten voor vissen moeilijk afbreekbare vetten die tot ➛bloat kunnen leiden. Geschikt soorten voedsel zijn onder meer ➛rode muggenlarven, ➛tubifex, ➛regenwormen, ➛mossels, ➛forelfilet en andere diepvriesvis. Volwassen dieren hoeven slechts eens per twee tot drie dagen te worden gevoerd.
In Zuid-Amerika veel gevangen consumptievissen.
Bloch & Schneider 1801
In vrijwel geheel Zuid-Amerika te vinden in allerlei biotopen, zowel met als zonder stroming, vooral ➛wit water. Jonge dieren houden zich vooral op rond riet en wortels van bomen.
Vorm als beschreven bij het geslacht. Zilverwit met een brede, zwartbruine lengtestreep van de snuit tot aan de punt van de onderste staartvinlob. De rug is licht geelbruin, soms groenig, met in het midden een een vlekkerige bruine streep. Vinnen transparant, melkwit aan de buikkant. Geslachtsonderscheid onbekend.
Lengte tot 80 cm.
Verzorging en gedrag als bij de beschrijving van het geslacht.
Bekend is dat de dieren paaien aan het begin van het regenseizoen, verder geen succesvolle kweek bekend.
Geschikt voor aquaria vanaf 1200 liter.
Temperatuur: 23 tot 30° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Kopen: ok.