Geslacht van meervallen met ruim 15 soorten uit de familie van de ➛Siluridae.
Zeer grote roofvissen uit Europa en Azië, met een brede platte kop en een zeer lange staart. Het lichaam is nagenoeg rond in doorsnede, met uitzondering van de achterwaarts steeds meer samengedrukte staart. Ogen zeer klein, bek daarentegen diep ingesneden en van vele fijne, scherpe tanden voorzien. Drie paar baarddraden, één zeer lange op de bovenkaak bij de mondhoeken, de andere twee korter en op regelmatige afstand van elkaar op de onderkaak. De huid is naakt, volledig schubloos. Rugvin ver naar voren, zeer klein, in tegenstelling tot de zeer lange aarsvin. Deze loopt over ruim de achterste helft van het lichaam en sluit direkt aan op de kleine, ronde staartvin. Evenals de rugvin zijn ook borst- en buikvinnen klein.
Linnaeus 1758
Europese meerval
Verspreid in Europa en Azië van het westen van Kazachstan tot het oosten van Frankrijk en het zuiden van Zweden. In Nederland en België van oudsher inheems. Te vinden in rivieren en meren, liefst dicht begroeid en met een zachte bodem.
Eén van de grootste Nederlandse en Belgische roofdieren, waarvan in de geschiedenis meerdere malen melding is gemaakt van menselijke resten in de darminhoud. Kleur beigewit, grotendeels bedekt door een patroon van bruinig of groenig grijze vlekken van allerlei grootte, ook op de lange aarsvin. Rug en kop geheel grijs. Keel witter dan de flanken. In de handel worden soms bont gekleurde exemplaren aangeboden. Deze zijn met kleurstof geïnjecteerd en verliezen deze kleur na verloop.
Lengte tot 2,78 m.
Aantallen nemen in Europa en Nederland weer toe. De Europese meerval mag daarom sinds 2012 worden bevist, maar moet direkt weer worden teruggezet in het water waar deze uit kwam. Houden in het aquarium is er daarom niet bij. Alleen zeer jonge dieren zouden overigens in aanmerking komen: deze meervallen groeien zeer snel.
De paai vindt in mei en juni plaats. Vele honderdduizenden eieren worden afgezet en door de man bewaakt, tot deze uitkomen, na ongeveer een week.