= dauw.
Klein geslacht van cichliden met 4 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Grotere Midden-Amerikaanse cichliden met een hoog en langgerekt, ovaal lichaam. Enkele soorten zijn lastig uit elkaar te houden.
Rugvin lang, aarsvin beduidend korter, beide met zowel harde als zachte vinstralen. Staart afgerond driehoekig. De kop is fors, met een krachtige, maar niet bijzonder grote, eindstandige bek. De voorhoofdslijn heeft een knik als gevolg van de er boven aanwezige vetbult, soms is er nog een kleine bobbel onder aanwezig.
Agressieve, territoriale dieren die beter niet met al te kleine medebewoners in een bak worden gehouden. Woelen graag in de bodem, plaats planten in potjes, verankerd tussen stenen. De vissen zijn ➛omnivoor, waarbij dierlijk voedsel de boventoon voert, maar zijn verder weinig kieskeurig en eten ook droogvoer, liefst wat grover. Erg zorgvuldig zijn ze daarbij niet, zorg daarom voor goede filtering.
De kweek is doorgaans niet bijzonder moeilijk. Ook in een aquarium met meerdere soorten kunnen, met voldoende schuilplaatsen, van een leg enkele jongen overblijven. Een goed kweekkoppel is wel van belang, laat deze uit een kleine groep jonge dieren ontstaan met een evenredig aantal vrouwen als mannen. Productieve vissen: na het schoonmaken van de afzetplaats - meestal een platte steen - worden de tot vele honderden eieren afgezet, welke na uiterlijk 5 dagen uitkomen. Eieren en jongen worden door beide ouders zeer zorgvuldig bewaakt. Jongen kunnen verwijderd worden voor een hogere opbrengst, maar laat enkele jongen bij de ouders om verwarring en agressie naar elkaar te voorkomen. Jongen kunnen met Artemia-formaat ➛jongbroedvoer worden gevoerd.
Schmitter-Soto 2007
Endemisch in de Mexicaanse Laguna Ocotal, een langwerpig meer van 5 kilometer lengte bij de grens met Guatemala.
Uiterlijk volgens de geslachtsbeschrijving, tekening sterk gelijkend op R. octofasciata. Verschilt daarvan door de roodachtige buik, niet grijzig of wit; buikvinnen reiken tot de aarsvin, niet er voorbij; tanden in de onderkaak met een enkele punt en niet een dubbele; schubben op de staartwortel altijd met poriën; niet altijd 4 zintuigporiën op de onderkaak, vaak 5.
Lengte tot 20 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht vermeld. Tot 800 eieren.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 22 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Lang is gedacht dat deze vissen een lokale variant van R. octofasciata zou zijn. De soortzuiverheid van beide soorten is te betwijfelen. Beide soorten kruisen gemakkelijk en voor zover bekend zijn geen kweekschema's bijgehouden.
Kopen: ok.
Regan 1903
Jack Dempsey
Verspreiding langs de Atlantisch kust van zuidelijk Centraal-Mexico tot in Honduras, in allerlei water met hooguit lichte stroming.
Lichaamsbouw als bij de geslachtsbeschrijving. Grondkleur licht grijsbruin met 4 à 5 brede, zwarte dwarsbanden op de achterste helft van het lichaam. De voorste helft is onregelmatiger zwart getekend, met een halve ring onder het voorste deel van de rugvin, met enkele dwarsbanden over het voorhoofd. Onder genoemde ring onregelmatige, brede zwarte vlekken die op samengesmolten dwarsbanden lijken. Over de onderste helft hebben alle schubben een ijsblauwe vlek die naar achteren kleiner worden; deze zijn ook te zien op de kieuwdeksels en de ongepaarde vinnen. De rugvin heeft een dunne rode rand, soms daaronder nog een witte. Vrouwen kleiner en bleker van kleur, mannen puntiger rug- en aarsvin. Meerdere kweekvormen zijn populair, waaronder de bijna zwarte dieren die op alle schubben een blauwe vlek dragen, of de 'Electric Blue', die voornamelijk ijsblauw is, met enkele zwarte spots.
Lengte ♀ tot 17 cm, ♂ tot 20 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht beschreven. Tot 800 eieren.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 22 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
De Jack Dempsey heeft al vele naamswijzigingen ondergaan en is bij oudere liefhebbers vaak nog bekend als Cichlasoma biocellatum. Ook bekend van de geslachten Nandopsis, Heros en Archocentrus.
Kopen: ok.