= heeft betrekking op het gonopodium.
Monotypisch geslacht van tandkarpers uit de familie van de ➛Poeciliidae.
Vissen die zich onderscheiden door de vindplaats en de ongebruikelijke grootte van het ➛gonopodium.
Hubbs 1934
Glastandkarper
➛Endemisch op Cuba en het ernaast gelegen Isla de la Juventud, waar het op begroeide plekken in langzaam stromend of stilstaand water voorkomt.
Zeer kleine vissen met een typisch levendbarenden uiterlijk: stevige, langgerekt ruitvormige bouw met een kleine bovenstandige bek, rug- en aarsvin (of gonopodium) min of meer recht onder elkaar met donkere voorste vinstralen.
Doorschijnend bruinig van kleur met tot zeven donkere vertikale strepen. Dat aantal neemt toe bij het ouder worden. Een dunne, donkere band loopt van achter de kop parallel aan de rug tot aan de staartwortel.
Lengte ♀ tot 40 mm, ♂ tot 25 mm.
Een weinigeisende soort, maar enigszins schuw. Een dichte begroeiing is aan te bevelen, evenals wat zonlicht. Behalve levend en droogvoer worden ook groene algen graag gegeten. Gevoelig voor een mindere waterkwaliteit, daarom regelmatig verversen.
Eenvoudig te kweken, maar niet erg produktief. Een paartje wordt meestal geen succes, beter is het een kweekgroep te nemen. De ouders laten de pasgeborenen met rust. De tot 35 jongen per worp zijn bij geboorte al vrij groot, maar erg schuw en lastig te zien. Water verversen kan daarom beter voorzichtig worden gedaan. Ze groeien echter snel en laten zich steeds meer zien. Na vier tot vijf maanden zijn de jongen geslachtsrijp.
Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.
Temperatuur: 24 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 12-30 fH: 21-53 ppm: 200-500
Na aanvankelijk kweeksucces kan de kweekgroep ineens achteruit gaan door het teruglopende aantal jongen en sterfte onder de volwassen dieren. Dit is mogelijk het gevolg van inteeltverschijselen bij de in de handel zijnde dieren. Geregeld een nieuw dier aan de kweekgroep toevoegen kan dit mogelijk voorkomen.
Kopen: ok.