= vis uit de bergen.
Klein geslacht van karpers met 7 soorten uit de familie van de ➛Cyprinidae.
Kleine karpers afkomstig uit India en Zuid-Oost Azië. De dieren zijn algemeen te vinden in allerlei soorten oppervlaktewater Dit vrij recent ontdekte geslacht kent nog enkele onduidelijke soorten die in de komende tijd waarschijnlijk op naam zullen worden gebracht.
Scholenvissen met een opvallend hoge, wat puntige rug, waarop zich de, vaak zeer hoge, rugvin bevindt. Ook de buikvinnen kunnen relatief groot zijn. De buiklijn is vrij vlak. De snuit is meestal vrij spits, met een kleine, licht bovenstandige bek. Schubben half zwart, soms ook de randen, waardoor een duidelijke nettekening ontstaat.
Zoals de meeste karpers zijn ook deze gemakkelijk te houden, zij het enigszins schuw. Medebewoners kunnen dan ook beter met zorg worden gekozen; niet te groot of te druk. Zorg voor zeker acht dieren of meer om deze schuwheid wat te overwinnen.
Om dezelfde reden is een gedempte belichting, bijvoorbeeld door het gebruik van ➛drijfplanten of -bladeren aan te raden. Een donkere bodembedekking versterkt dat effect, evenals een goede afwisseling van dicht plantengroei en zwemruimte.
De kweek is over het algemeen eenvoudig en verloopt als bij andere soorten uit de familie.
Hamilton 1822
Te vinden in een groot gebied rond de Ganges en de Brahmaputra rivier in India en omringende landen.
Lichamelijke kenmerken als beschreven bij het geslacht, wat meer gestrekt. Grondkleur zilverwit, met goudgele accenten rond de kieuwen. Vinnen transparant, borstvinnen geel. In de rugvin een zwarte druppelvlek, soms ook een zwart accent in de aarsvin. Mannen wat groter en kleurrijker, een grotere rugvin.
Lengte ♀ tot 40 mm, ♂ tot 43 mm.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij de familie.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 24 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
In de handel is een aantal soorten verkrijgbaar als O. cosuatis, welke feitelijk nog onbekend zijn.
Kopen: ok.
Schäfer 2009
Inheems in noordoostelijk India, in de Brahmaputra rivier en toevoeren daarop.
Uiterlijk als bij het geslacht vermeld. Op de rozig grijsbruine grondkleur de bij het geslacht beschreven nettekening. Achter de kieuwdeksel een brede gele dwarsband die bij de vrouwen ontbreekt. Op de staartwortel een zwarte vlek. De rugvin is zeer hoog en breed, geel met een zwart vlekjespatroon, met de bedoeling er mee te kunnen pronken. Vrouwen missen deze opzichtige kenmerken. Laag in rang staande mannen lijken vaak op vrouwen, maar ontwikkelen de genoemde kenmerken alsnog in enkele maanden als de dominante mannen worden verwijderd.
Lengte ♀ tot 35 mm, ♂ tot 45 mm.
Verzorging en gedrag als bij de familie beschreven.
Kweekt vergelijkbaar als andere karpers, waarbij eieren tegen de onderkant van een groot blad worden afgezet. Is dit eenmaal begonnen, dan worden geregeld eieren afgezet.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 23 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Kopen: ok.
Lichaamsdeel met gespecialiseerd weefsel dat een specifieke functie vervult binnen het lichaam van een ➛organisme. Te denken valt aan de huid, de lever, botten, kieuwen, vaatbundels, antennen, etc.