= afgeleid van Myliobatis.
Orde van roggen uit de klasse van de ➛Chondrichthyes, afkomstig uit Midden- en Zuid-Amerika.
Kraakbeenvissen met een extreem breed, nagenoeg cirkel- of ruitvormig lichaam, van boven zeer sterk afgeplat. Zwemmen gaat met golfbewegingen van de brede 'vleugels'. Als alle kraakbeenvissen ontbreekt een zwemblaas, en leven de dieren permanent op of nabij de bodem. De ogen steken als kralen uit de bovenkant van het lichaam, waardoor de dieren ingegraven bovengronds toch zicht hebben. De pupil wordt gevormd door een oogflapje dat zwelt bij toenemend licht. Schuin achter het oog bevindt zich een luchtgat als alternatieve methode voor zuurstofinname. Deze is van belang als de rog zich heeft ingegraven om een prooi af te wachten, waardoor de bek geen toegang tot vers water heeft. Deze is breed en bevindt zich aan de buikzijde, evenals twee rijen van vijf kieuwspleten. De smalle, in doorsnee ronde staart heeft meestal twee rugvinnen en één of meer gifstekels, een staart ontbreekt soms.
Van de 12 families hieronder bevat één uitsluitend zoetwaterroggen, de ➛Potamotrygonidae.
= afgeleid van Myletes.
Geslacht van karperzalmen met ruim 10 soorten uit de familie van de ➛Serrasalmidae.
Zuid-Amerikaanse vissen met een ruit- tot schijfvormig, voornamelijk zilverkleurig lichaam. De buiklijn is ronder dan de wat hoekige ruglijn. De kop is relatief klein, de bek is voorzien van scherpe snijtanden met een punt in het midden. Rug- en aarsvin zijn lang en aan de voorzijde voorzien van zeer lange vinstralen, waardoor deze sikkelvormig zijn, soms draadvormig verlengd. De rugvin is korter om, zo lijkt het, ruimte voor de vetvin te maken. De staartvin is hoog, kort en beperkt ingesneden. Het geslachtsonderscheid bij de meeste soorten is onbekend.
Over het algemeen grote vissen, die veel ruimte vragen om er een school van in ieder geval vijf exemplaren van te kunnen houden. Goed samen te houden met andere soorten, zolang deze niet in de categorie 'eetbaar' vallen oftewel te klein zijn. Deze vissen kunnen een nerveuze indruk maken. Dit is te verbeteren met schuilgelegenheid tussen planten of stukken hout. Planten zijn wel een ding, aangezien veel soorten eveneens tot de eetbare inrichting vallen, iets wat enkel met simpelweg uitproberen valt te achterhalen. In de natuur leven de dieren in dichtbegroeid water met weinig stroming. Ook landplanten met overhangend blad wordt gegeten.
Alhoewel ➛plantaardig voedsel de voornaamste vorm van voeding is, gaat het toch niet om pure ➛herbivoren en is een aandeel ➛dierlijk voer ook van belang.
Nakweek is in aquaria nog niet gelukt.
Valenciennes 1850
Weinig is nog bekend over deze soort, die in ieder geval in de Amazone en de Orinoco voorkomt.
Vorm volgens de geslachtsomschrijving. Jonge dieren groenachtig geel glanzend lichaam met midden op de flank kleine zwarte vlekjes. Basis van rug- en aarsvin zwart gelijnd. Oudere dieren verliezen de groene kleur, maar kleuren op de onderste helft grotendeels oranjerood, evenals de onderkaak. Vinnen kleurloos, alleen met een rood gekleurde voorste deel van de aarsvin.
Lengte tot 25 cm.
Verxorging en gedrag vermoedelijk als de overige soorten. Nog niet nagekweekt.
Geschikt voor aquaria vanaf 500 liter.
Temperatuur: 22 tot 28° C
pH: 6-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200