Zilverbladvissen
Familie van schijfvormige brakwatervissen uit de orde van de ➛Perciformes, al wordt hun plaats daarin betwist.
Voor aquariumhouders zijn interessante soorten te vinden in het geslacht ➛Monodactylus.
= met één vinger.
Klein geslacht van baarsachtigen met 4 soorten uit de familie van de ➛Monodactylidae.
Grote ➛scholenvissen die veel zwemruimte, en daarom grote aquaria verlangen. De dieren zijn dan ook populair in openbare aquaria. De naam verwijst naar de ➛rudimentaire buikvinnen die slechts een enkele vinstraal hebben, en verdwijnen bij het volwassen worden.
Drie van de vier soorten zijn nauwelijks te onderscheiden, M. sebae is hierop de uitzondering. Vissen met een bijna vierkant ruitvormig, zijdelings sterk afgeplat lichaam, met uitstekende staart en vinnen. De ongepaarde vinnen beslaan alleen de achterste helft van het lichaam. De rugvin is hoog driehoekig en wordt door enkele korte stekels vooraf gegaan, rug- en aarsvin worden hoger naar voren met een lichte holling, eindigen in een afgeronde punt en hebben een verdikte basis. De ogen staan ver naar voren, de bek is bovenstandig en vrij klein. Schubben laten vrij gemakkelijk los, de dieren beschadigen gemakkelijk bij het vangen en tijdens transport. Bij geen van de soorten is het geslachtsverschil bekend. De levensduur bedraagt ongeveer 7 jaar.
Karakteristieke bewoners van kustgebieden die tussen zee- naar ➛brak of zoet water migreren, vooral als jong dier. In puur zoet water gedijen de vissen op de duur echter minder goed. Brak water, met een ➛zoutgehalte van ten minste 10 g/l voor jonge en 20 voor volwassen dieren, vergroot de levensduur, evenals zeewater. Een ➛zeeaquarium benadering past bij deze dieren het best. Desondanks sterke, levendige en vreedzame vissen die voortdurend door het water zeilen en het best in een kleine school van ten minste 8 dieren gehouden kunnen worden. Onderling soms vechtlustig, maar nooit met schade, meer dieren en ruimte zorgen voor minder strijd. Schuilen jonge dieren soms voor gevaar, volwassen houden zich uitsluitend in open water op. Alle soorten zijn warmtebehoeftig, houdt de temperatuur rond de 26°. De dieren vragen veel ruimte. Om de ➛KH op een goed peil te houden is het raadzaam als bodem kalkrijk koraalgrind te gebruiken.
Voeren met vrij klein voedsel, liefst in niet te grote hoeveelheden tegelijk. Bied een gelijke mix van zowel ➛dierlijk als ➛plantaardig voer aan. Ook kleine vissen worden gegeten, zorg voor gezelschap van voldoende formaat.
Alleen bij M. sebae is een commerciële kweek gelukt, de dieren paaien in zout water. Enkele berichten van spontane kweken zijn bekend.
Afgezien van M. argenteus worden deze vissen zelden in de handel aangeboden.
Linnaeus 1758
Zilverbladvis
Groot verspreidingsgebied van de Rode Zee in Egypte langs de oostkust van Afrika en zuidelijk Azië tot de kust van Australië.
Vorm als vermeld bij het geslacht. Lichaam zilverkleurig. Rug- en aarsvin met verlengde voorste vinstralen, vinnen daardoor met een holle rand. Rugvin heldergeel, rand langs voorste vinstraal meestal zwart. Doorschijnend deel van de aarsvin soms gelig, evenals de meestal wit transparante staart. Aarsvin eveneens met een zwarte voorrand, maar breder. Soms is de punt geheel zwart. Bij jonge dieren tussen rug- en aarsvinaanzet een min of meer rechte, dunne zwarte lijn. Vanaf de nek een licht naar voren lopende, verticale dunne zwarte lijn over het oog die even boven de keel stopt. Deze tekening verdwijnt vrijwel geheel bij volwassen worden.
Lengte tot 27 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij de geslachtsbeschrijving.
Geschikt voor aquaria vanaf 800 liter.
Temperatuur: 22 tot 30° C
pH: 7-9 dH: 8-18 fH: 14-32 ppm: 130-300
Kopen: ok.