MoemaMoema kenwoodi

Móema

= indiaans woord voor vals, onwaar.

Geslacht van tandkarpers met ruim 20 soorten uit de familie van de ➛Rivulidae.

Grotere ➛killivissen uit het noordelijk deel van Zuid-Amerika, waar de dieren zijn te vinden in schaduwrijke kleine waterbronnen met een modderige bodem, zoals moerassen, plassen, overstroomd gebied, doorgaans in dicht oerwoud. De geslachtsnaam verwijst naar de verwarring rond het geslacht en in welk de eerst ontdekte soort te plaatsen. Na een uitgebreid fylogenetisch onderzoek bleek Moema parafyletisch (onvolledig) te zijn. Dit zou zijn hersteld na samenvoeging met het betrekkelijk nieuwe geslacht Aphyolebias. Om die reden zijn deze soorten onder dit geslacht geplaatst.

Zeer slanke en langwerpige vissen, die, als vele Rivulidae, rug- en aarsvin ver naar achteren hebben staan en daardoor een snoekachtig uiterlijk hebben. Rug- en buiklijn lopen min of meer parallel. De bek is wijd en verraad een roofzuchtige leefwijze. Alle vinnen zijn lang en sierlijk, met name de grote borstvinnen zijn opvallend. Vergeleken met andere geslachten minder uitgesproken gekleurde dieren.

Hoewel het ➛seizoenvissen betreft kunnen deze in het aquarium desondanks tot een jaar oud worden, een leeftijd die in de natuur nimmer wordt bereikt. Wat agressieve vissen die minder geschikt zijn om met andere soorten te combineren, dat geldt zeker voor wildvang. Tussen soortgenoten onderling kan deze agressie zelfs tot dode dieren leiden, bij elkaar plaatsen vraagt daarom enig beleid. Als voer kan ➛dierlijk levend of diepvriesvoer worden gegeven. Kleinere vissen worden eveneens gegeten. Overdag actief, 's nachts schuilen de dieren liefst onder bladafval, hiertoe kunnen ➛herfstbladeren worden gebruikt. Goede springers, dek het aquarium goed af.

De kweek is doorgaans niet moeilijk. Het betreft hier substraatduikers, een bodem of een wijde glazen pot met turfmolm is daarvoor nodig. De bewaartijd voor eieren ligt tussen 6 tot 10 maanden, langer dan de gemiddelde seizoenvis. Zie de familie voor meer details.

héllneri

Costa 2003

Afkomstig uit het stroomgebied van de Rio Napo in het uiterste noorden van Peru.

Moema hellneri
Moema hellneri. © ➛F. Vermeulen

Uiterlijk als aangegeven bij het geslacht. Maximum lengte wordt zelden gehaald, gemiddeld worden vrouwen 8, mannen 12 cm. Eén van de grootste killivissen. Grondkleur goudgeel, met drie rijen donkerrode stippen die tot de staart lopen. Daartussen steeds een onvolledige stippenrij. De verticale vinnen zijn eveneens goudgeel, ook van donkerrode stippen voorzien. Aarsvin breed. Vrouwen bleekroze met minder opvallende stippenrijen en transparante vinnen.

Lengte ♀ tot 12 cm, ♂ tot 17 cm.

Verzorging en gedrag als beschreven bij het geslacht.

De kweek verloopt als vermeld bij het geslacht.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 20 tot 27° C

pH: 6-7   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Kopen: ok.

kénwoodi

Valdesalici 2016

Endemisch in de rio Manupiri in de bovenloop van het stroomgebied van de Amazone (rio Madre de Dios) in het uiterste noorden van Bolivia.

Moema kenwoodi
Moema kenwoodi. © ➛F. Vermeulen

Grondkleur bruingrijs met een paarsige weerschijn. Onregelmatig enkele gelige schubben. Rug -en staartvin gelig transparant met donkerrode dwarsstrepen. Het onderste deel van de staart is krachtiger geel. Aarsvin blauwig met rode dwarsstrepen en gelige accenten. Borstvinnen met een oranjegele basis.

Lengte tot 8 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als bij de geslachtsbeschrijving.

Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.

Temperatuur: 20 tot 28° C

pH: 5-7   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Geen IUCN status.