LeptobotiaLeptobotia microphthalma

Leptobótia

= dunne Botia.

Geslacht van karpers met ten minste 15 soorten uit de familie van de ➛Botiidae.

Langwerpige en vrij grote tot grote modderkruipers uit subtropisch Zuidoost-Azië en vooral China. De dieren leven in hoofdzakelijk in vrij koel snel stromend water bezaaid met rolkeien op een zandbodem, maar worden ook wel waargenomen in troebeler water met minder ➛stroming.

Lichaamsverhoudingen vergelijkbaar met ➛Sinibotia, maar minder flexibel, en de voorste lichaamshelft is breder in doorsnede, met een insnoering over het midden. Ook is ruglijn wat meer gewelfd. Kop lang, minder spits door de vrij grote, nauwelijks onderstandige bek. Een plukje met vier ➛baarddraden siert ook bij dit geslacht de bovenlip, maar deze is minimaals verlengd, in tegenstelling tot bij de andere geslachten. Een baarddraad in beide mondhoeken en twee op de onderlip maakt acht baarddraden in totaal. Ogen klein en ver achterwaarts. Opvallend zijn de over het algemeen ver naar achteren geplaatste vinnen: rug en buikvinnen staan boven elkaar en markeren waar de tweede helft van het lichaam begint. De staart is hoog en gevorkt. Alle vinnen zijn afgerond. Het geslachtsonderscheid is vaak nauwelijks te zien; vrouwen zijn wat voller in de onderste lichaamshelft zodra volwassenheid is bereikt. Van bijna alle soorten komen wilde kleurafwijkingen voor waarbij vrijwel de gehele tekening ontbreekt.

Actieve en sociale dieren, die andere vissen - mits niet te klein - met rust laten. Vermijd echter wel rustige zwemmers met met sprieten en lange vinnen. Houdt ze in een groep van ten minste 4 of 5 dieren, eenzame exemplaren kunnen. eenmaal ouder, zeer onverdraagzaam worden. Deze vissen schuilen graag onder en tussen stenen, reden hiervan voldoende aanwezig te hebben. Paradoxaal genoeg laten de dieren zich meer zien naarmate er meer schuilopties zijn. De stroming kan stevig zijn. Alle soorten kunnen bij kamertemperatuur worden gehouden, maar zowel hogere als lagere temperaturen worden voor de korte termijn goed verdragen. Bij langdurige warmte eventueel voor ➛koeling zorgen.

Geen van de soorten is in een aquarium nagekweekt.

elongáta

Bleeker 1870

Inheems in de midden en bovenloop van het stroomgebied van de Yangtse rivier in zuidelijk China.

Lichaam naar de geslachtsbeschrijving. Kleur vuilgeel met chocoladebruine dwarsbanden en/of (zadel)vlekken, afhankelijk van de herkomst meer van het één of het ander. Vinnen meer omgekeerd: bruin met smalle gele dwarse lijnen, fletser dan de lichaamskleur. Kop meer gemarmerd, vaak lichter, met een rozige keel en een grijzige snuit.

Lengte tot 50 cm.

Op termijn niet geschikt voor het huiskameraquarium. De grootte, gecombineerd met het houden van minimaal 3 of 4 exemplaren vereist een zeer groot aquarium. Des te vreemder is dat deze soort het meest wordt verhandeld. Verzorging en gedrag verder als vermeld bij geslacht en familie.

In commerciële kwekerijen in China gekweekt met hormoonbehandeling.

Geschikt voor aquaria vanaf 2000 liter.

Temperatuur: 15 tot 22° C

pH: 6-8   dH: 4-18   fH: 7-32   ppm: 70-300

Geregistreerd als kwetsbaar.

Kopen: nee.

microphthálma

Fu & Ye 1983

Afkomstig uit de bovenloop van de Yangtse rivier, evenals de toevoerrivieren Min en Jialing, in de provincies Sichuan Gansu, zuidelijk China.

Vorm als bij de geslachtsbeschrijving, met nagenoeg parallelle rug- en buiklijn. Kieuwdeksels opvallend langwerpig. Kleur beigewit tot geel- of roodbruin. Een vlekkentekening ontbreekt. Kop grijzer. Rug- en staartvin donker, de overige kleurloos. De overeenkomst met L. tiantainensis is groot. Onderscheiden daarvan kan aan de hand van onder meer de dieper gevorkte staart en de veel kleinere ogen.

Lengte tot 15 cm.

Verzorging en gedrag als de overige soorten.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 15 tot 22° C

pH: 6-8   dH: 0-18   fH: 0-32   ppm: 0-300

Geen IUCN status.