Geslacht van waterroofkevers met ruim 120 soorten uit de familie van de ➛Dytiscidae. De verspreiding beslaat Noord-Afrika, Europa en Azië. In België en Nederland komt uitsluitend H. ovatus (=eivormig, het eirond watertorretje) voor.
Het betreft een kleine kever van slechts 5 mm lang. Het lichaam is eirond, waarbij de kop wat uitsteekt. De achterpoten dienen voor zwemmen en zijn met zwemharen bekleed. Deze staan vrij ver van de vier voorpoten af. De dekschilden zijn donkerbruin met een gelige tekening aan de randen, de rest is oranjebruin. De kevers zwemmen onder water met een klein belletje lucht aan hun achterlijf gekleefd, dat dienst doet als ➛fysische kieuw.
Zowel kevers als hun larven leven van kleine prooien als watervlooien en muggenlarven. De larven zijn zelf een prima voedsel voor wat grotere vissen, maar komen hooguit mee als incidentele bijvangst. De kevers zijn over het algemeen te stevig. In het aquarium vormen ze alleen voor zeer kleine dieren als jonge garnalen of jonge vis een gevaar.
= van hypnos, slaap.
Familie van mossen uit de orde van de ➛Hypnales. Zeer bruikbare planten uit zuidelijk Azië voor het begroeien van steen, hout en andere voorwerpen die bijvoorbeeld aan het oog moeten worden onttrokken. Eveneens populair als afzetsubstraat bij de kweek en als schuilplaats voor kleine garnalen en vissen.
Mossen met geveerde vertakkingen die vaak aan sparrentakken doen denken. Deze hechten zich met ➛rizoïden aan vaste ondergrond, om dan van de hoofdstengel uit zijtakken af te splitsen die zelf ook takken afsplitsen en een bladachtige structuur vormen. Deze kunnen compact zijn, maar ook opener structuren komen voor. Meestal licht- tot donkergroen, soms iets geelgroen getint. Oudere takken, welke onder de moskussens schuilgaan, kunnen zwartbruin kleuren. Scheuten daarvan vertakken zich veel minder, tot deze weer vol in het licht komen. Ovale, lancetvormige tot spits uivormige blaadjes met meer of minder langgerekte, spoelvormige bladcellen. Veel soorten vormen boven water vaak sporendoosjes die met een knikje op een steel staan. Tot rijping zijn deze met een ➛operculum afgesloten.
Deze mossen groeien meestal dicht boven het wateroppervlak bij oevers op vaste voorwerpen als rotsen en hout, soms ook op droger terrein; voornamelijk in tropisch en subtropisch gebied.
De meeste soorten stellen zeer weinig eisen aan de watersamenstelling, en zelfs aan het licht: deze mossen groeien zelfs met weinig nog. Veel licht levert echter fraaiere planten op. Te veel licht kan echter over het algemeen beter worden vermeden, om algengroei te voorkomen. Voor uitbundiger groei is het raadzaam vloeibare plantenvoeding te geven. De dichte begroeiing is gevoelig voor vuil en draadvormige algsoorten, reden om geregeld de moskussens en -matten met een hevelslang te reinigen. Om de planten te laten hechten is het zaak deze met een speld, elastiek of, boven water op droog materiaal, met (super)lijm te bevestigen, tot het is vastgegroeid. Afhankelijk van de soort is dat na twee tot vier weken het geval. Eenmaal vast laat het zich niet snel verwijderen.
Vermeerderen is eenvoudig: ieder afgebroken stukje groeit weer uit tot een volledige mosplant.
Van de ruim 50 geslachten zijn voor de aquariumhobby ➛Taxiphyllum en ➛Vesicularia van belang.
= van hypnos, slaap.
Slaapmossen
Orde van bladmossen uit de stam van de ➛Bryophyta. Slaapmossen hebben boven water liggende en onder water opgerichte stengels, vaak onregelmatige vertakt in een sparachtige structuur, met aan weerszijden eenvoudige eironde of lancetvormige blaadjes met een onvolledige of ontbrekende hoofdnerf. Deze staan meestal vrij wijd verspreid.
Voor de aquaristiek zijn de volgende families van belang:
➛Amblystegiaceae, ➛Fontinalaceae, ➛Hypnaceae, ➛Pylaisiaceae en ➛Sematophyllaceae.