= naar de Bengaalse illustrator Haludar.
Klein geslacht van karpers met 5 soorten uit de familie van de ➛Cyprinidae.
Wat grotere karpers uit het zuidwesten van India, in het gebied van het West-Ghats gebergte, in een grote variatie aan biotopen, als bergbeken, meren, rivieren, sloten en kanalen.
Wat ondergewaardeerde, kloek gebouwde dieren met een vrij hogere rug, zijdelings beperkt samengedrukt. De bek is eindstandig en voorzien van een vrij lange baarddraad in beide mondhoeken.
Scholenvissen die met minimaal acht dieren bijeen meer op hun gemak zijn, liefst een gelijk aantal mannen en vrouwen. Vrij drukke en aanwezige vissen, niet geschikt voor al te schuw gezelschap.
Zorg voor een goede beplanting die ook voldoende zwemruimte vrijlaat. Gedempt licht of een donkere bodem doet de licht getinte dieren mooier kleuren. Stroming is van belang, maar niet te sterk.
Het zijn weinig kieskeurige, wat gulzige eters en accepteren alle soorten niet te groot dierlijk voer. Een klein aandeel plantaardig is eveneens van belang.
Als alle soorten in de familie vrijleggers zonder vorm van broedzorg. Zie de beschrijving aldaar.
Over het bestaan van de soorten heerst nog discussie, en de vraag is of H. afasciata, fasciata en melanampyx mogelijk lokale variaties van elkaar zijn.
Jerdon 1849
Endemisch in het zuidwesten van India, in het gebied van de West-Ghats bergketen.
Vorm als aangegeven bij het geslacht. Genoemde lengte wordt in aquaria zelden gehaald en blijft doorgaans rond de 10 cm. Van deze soort bestaan meerdere lokale kleurvariaties. Grondkleur rozig zilverwit met daarop vier brede zwarte dwarsbanden; één tot op de kieuwdeksel, een tweede vanaf de voorkant en een derde vanaf de achterkant van de rugvin tot de buik en een vierde op de staartwortel. De rug is soms rossig. Een horizontale, donkere vlek, midden tussen de eerste twee dwarsbanden komt soms voor, evenals een lengtestreep over de rug vanaf de bek tot de derde, onderbroken door de dwarsbanden. Vinnen zijn rood transparant, de staartvin wat bleker. Vrouwen zijn groter, forser van bouw en minder intens van kleur. Het roze ontbreekt.
Lengte ♀ tot 15 cm, ♂ tot 13,5 cm.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht.
De kweek is mogelijk en verloopt als de overige familieleden. Eieren komen na twee tot vier dagen uit; na nog een dag zwemmen de jongen vrij.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 22 tot 26° C
pH: 6-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Kopen: ok.
Day 1865
Endemisch langs de westkust van India, van de staat Goa tot de zuidpunt.
Vorm als beschreven bij het geslacht. Grondkleur rozig of grijzig wit met een oranje roodbruine rug, voorzien van drie dunnere dwarsbanden; de eerste tot op de kieuwdeksel, de middelste midden onder de rugvin en de laatste op de staartwortel. Vinnen transparant, soms licht zwart getint. Vrouwen groter en forser met minder intense kleuren.
Lengte ♀ tot 9 cm, ♂ tot 8 cm.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht.
Kweken is mogelijk en verloopt als beschreven bij de familie.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 22 tot 26° C
pH: 6-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
IUCN status onbekend