= naar de Bengaalse naam.
Klein geslacht van mesvissen met 6 soorten uit de familie van de ➛Notopteridae.
Sierlijke mesvissen uit zuidelijk Azië met een vrij kleine kop voor de opvallend hoge rug. Tussen beide is dan ook een inwaartse knik aanwezig. De buiklijn is nagenoeg recht, bij enkele soorten naar achteren opwaarts gekruld. Buikvinnen zeer klein en staan kort voor de lange aarsvin. Zie de familiebeschrijving voor overige kenmerken.
Grote vissen die als jong dier erg aantrekkelijk zijn, zeker gecombineerd met de aparte zwemwijze. Desondanks voor het huiskameraquarium al snel ongeschikt: De meeste soorten bereiken een lengte van om en nabij een meter. Bij voorkeur houden bij gedimd licht. Schuilplaatsen zijn van belang. Alleen te combineren met andere grote dieren, kleinere worden al gauw verorberd. Desondanks ook tevreden met vis, mosselen en garnalen van de markt, grote wormen, maar vermijd zoogdiervlees. Ook levende vis is niet aan te raden vanwege het risico op ziekten en de over het algemeen slechts geringe voedingswaarde. De vissen eten veel en produceren veel afval: zorg voor goede filtratie. Enige stroming wordt gewaardeerd
Geen van de soorten is in het aquarium tot kweken gebracht.
D’Aubenton 1965
Endemisch in de Mekong rivier in Thailand, Laos, Cambodja en Vietnam. Bewoners van dieper water, tot snel stromend tussen rolkeien. Paait in ondergelopen bosgebied.
Lichaam zilvergrijs, soms met een geelbruine rug. Onder de rug, vanaf de kieuwen een rgelmatig patroon van kleine zwarte ronde vlekken, die meer naar achteren lijnvormig achterwaarts oplopend met elkaar vervloeien. Ook op de aarsvin aanwezig. Geslachtsonderscheid onbekend.
Lengte tot 1,2 m.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht. Nog niet nagekweekt.
Temperatuur: 20 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Gray 1831
Algemeen aanwezig in Thailand, Laos, Cambodja en Vietnam, in de rivieren Mae Klong, Mekong, Chao Phraya. Uitgezet als voedselvis in Myanmar en de Filipijnen, en in Florida leeft een kleine populatie. Te vinden in allerlei rustig stromend water, zelfs in stuwen. Paait in ondergelopen woud.
Lichaam als beschreven bij geslacht en familie. Kleur licht tot vrij donker zilvergrijs met een donkere rug. Langs de aarsvin een rij van tot 10 grote, wit omrande cirkelronde vlekken die in grootte kunnen variëren tussen de hoogte van het oog tot die van de rugvin. De voorste twee of drie staan vaak wat hoger dan de rest. Soms op andere plaatsen dergelijke vlekken. Het geslachtsonderscheid is onbekend.
Lengte tot 1 m.
Zie de geslachtsbeschrijving voor verzorging en gedrag.
Temperatuur: 20 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300