= met kanaaltjes in de kop.
Geslacht van cichliden met ten minste 20 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Kleine tot middelgrote muilbroeders, endemisch in het ➛Malawimeer in oostelijk Centraal Afrika. Helder gekleurde vissen die aan zeevissen doen denken. Vooral helder kobaltblauw is vrijwel altijd aanwezig. Het lichaam is langwerpig ovaal, met een lange rugvin en een driehoekige staart waarin een subtiele inwaartse knik in het midden. De kop is vrij spits met een niet bijzonder grote, eindstandige bek. Hun naam verwijst naar de voor dit geslacht karakteristieke rij ronde putjes op de onderkaak, die een zelfde functie hebben als de ➛zijlijn. Op de flanken zijn zeven tot tien dwarsbanden aanwezig die, afhankelijk van de stemming, meer of minder duidelijk zijn te zien.
Een inrichting met een fijne zandbodem met hier en daar een enkele steen benadert hun natuurlijk omgeving. Eventueel kunnen wat taaie planten worden toegevoegd, zoals ➛Anubias of ➛javavaren. Met de extra zijlijn op de kop 'luisteren' de dieren naar potentieel voedsel in de zandbodem waarboven ze leven. Mee opgehapt zand wordt via de kieuwen weggewerkt. In het aquarium zijn ze echter niet moeilijk met voedsel en eten vrijwel alles wat door de bek naar binnen kan, voornamelijk dierlijk, maar af en toe ➛plantaardig voer is prima als aanvulling. Territoriale vissen die onderling vrij vreedzaam, maar ook zeer agressief kunnen zijn, afhankelijk van de soort. Desondanks is het van belang niet nóg agressievere medebewoners te kiezen, daar zijn de Aulonocara's niet competitief genoeg voor. Vermijd ook meerdere soorten binnen dit geslacht in één aquarium om spontane vorming van hybriden te voorkomen. Om een enkele vrouw niet alle agressie van de man te laten incasseren liefs meerdere vrouwen per man combineren, meerdere mannen kan alleen in een groot aquarium.
Kweken is in de regel niet al te moeilijk. De vissen graven geen kuil, maar leggen één ei per paring, waarna de vrouw deze in de bek neemt. Ook hapt ze naar de eivlekken in de mannelijke anaalvin, waar zich ook het door de man uitgestoten hom zich bevindt, waardoor het ei in de bek wordt bevrucht. De eieren komen na ongeveer vier dagen uit, waarna de jongen tot drie weken in de bek van de vrouw verblijven. Zodra de jongen de bek verlaten, keren ze er niet meer terug. Ze kunnen met het gebruikelijk jongbroedvoer worden opgekweekt.
Konings 1995
Endemische soort uit het noorden van het Malawimeer.
Vorm als beschreven bij het geslacht. Eén van de minder opvallend gekleurde soorten. Grondkleur bruin- of groenachtig lichtgrijs, de enkele vinnen met een zwarte zoom langs alle horizontale randen. Variabel van tekening, afhankelijk van de lokale variant. Er kunnen gele eivlekken aanwezig zijn, een witte rand langs de rugvin, of een gele of lichtblauwe zoom naast de zwarte.
Lengte ♀ tot 9 cm, ♂ tot 10 cm.
Eén van de rustiger soorten.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 22 tot 30° C
pH: 7-9 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Kopen: ok.