= sterdoornmeerval.
Monotypisch geslacht van meervallen uit de familie van de ➛Doradidae.
De enige soort is de nachtelijk levende A. asterifrons.
Kner 1853
Afkomstig uit de middenloop van de Amazonerivier in Bolivia en Brazilië. Ook gevonden in de rio Negro, Guaporé, Mamoré en Madeira.
Gedrongen meerval met een brede, afgeplatte kop. Deze is beschermd door een helmachtige beenplaat, zowel aan de bovenkant als aan de onderzijde. De ogen zijn van normale grootte, de bek is breed en eindstandig, maar niet diep ingesneden. Drie paar ➛baarddraden. Het lichaam is smal en bezet met meervoudig gedoornde ➛beenplaten op rug en flanken, zodanig dat het een stekelig geheel is. Rug- en borstvinnen zijn van een stevige, eveneens gedoornde voorste vinstraal voorzien, waarmee ze zich kunnen klem zetten, bijvoorbeeld om doorslikken door een keel te voorkomen. De kleur is licht gemarmerd bruin. Vinnen zijn bruin gevlekt transparant, de buik is crèmewit, eveneens bruin gevlekt.
Lengte tot 11 cm.
Vreedzame en weinig eisende dieren die het beste in een groepje van zeker drie exemplaren worden gehouden. Ook voor andersoortig ➛gezelschap geschikt. De nachtelijke levensstijl houdt in dat er overdag wordt gerust, wat schuilplaatsen noodzakelijk maakt. Ook graaft de vis zich dan soms in de bodem in, zorg daarom voor een niet te grote, afgeronde korrel. Voer de dieren vlak voor het licht uitgaat, pas dan gaan de dieren op zoek naar voedsel. Dit kan met het gebruikelijke ➛dierlijke voer, afgewisseld met wat ➛plantaardig.
Van de kweek is niets bekend.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 20 tot 26° C
pH: 6-8 dH: 8-12 fH: 14-21 ppm: 130-200
Kopen: ok.
= met een sterrentekening.
Klein geslacht van cichliden met 3 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Vissen met een sterk zijdelings samengedrukt, hoog, langwerpig ovaal lichaam. Ongepaarde vinnen lang en afgerond, op een subtiele punt na, die in elkaar lijken te vervloeien als één geheel. Rug- en aarsvin zijn, als bij cichliden gebruikelijk, verdeeld in een hardstralig deel aan de voorkant en een weekstralig achter. De kop is voorzien van grote uitpuilende ogen en een diep ingesneden, wat bovenstandige bek, wat de dieren een robuust aanzien geeft. De tekening varieert sterk, afhankelijk van de leeftijd. Typerend is de altijd aanwezige, rood omrande, diepzwarte ronde oogvlek hoog op de overgang van de staartwortel naar de staartvin.
Graaflustige dieren die voor een dicht beplant aquarium ongeschikt zijn. Fijn en afgerond grind heeft daarom de voorkeur, aanwezige planten eventueel oppotten. Verder niet veeleisend en over het algemeen rustig, maar zorg voor voldoende ruimte. Houdt deze dieren bij voorkeur in een paar. Een natuurlijke inrichting bevat boomwortels en gedempt licht. Eventueel stenen en planten met ➛drijfbladeren gebruiken. Stroming niet te sterk, maar een goede ➛filtering is onontbeerlijk, evenals een geregelde ➛waterwissel. In de paartijd zijn de dieren een stuk agressiever en loopt de graaflust op.
Feitelijk roofvissen, wat met het groter worden steeds meer duidelijk wordt. Jonge dieren zoeken elkaars gezelschap voor veiligheid. Oudere dieren hebben een meer solitaire levenshouding.
De eetlust is groot, maar pas wel op met overvoeren. Geef niet te fijn ➛dierlijk voedsel, denk aan insecten en hun larven, ➛wormen, ➛krekels; grotere dieren worden roofzuchtiger en eten ook kleine vissen, houdt daarmee rekening bij het kiezen van medebewoners. Eiwitrijk voedsel heeft de voorkeur. Een beperkt aandeel ➛plantaardig voer en fruit wordt ook gegeten. Voor het bemachtigen van voedsel is een sprong boven water geen uitzondering, zorg voor een goed afgedekt aquarium. Merkwaardig is hun neiging na het voeren op hun zij op de bodem te gaan liggen, wat bij nieuwe liefhebbers tot enige paniek kan leiden. De oorsprong ligt mogelijk in hun jachttechniek: als een dood dier op de bodem liggen tot een nieuwsgierige aaseter dichtbij komt, om deze dan te verschalken. Onderzoek wees dan ook uit dat de maaginhoud grotendeels uit meervallen bestaat. De typische lichaamstekening is zo mogelijk ook te verklaren.
Een eenmaal gevormd kweekkoppel blijft elkaar trouw en kweekt vervolgens eenvoudig. Het zijn productieve bodemleggers die enkele duizenden eieren kunnen leggen, waarbij een plat oppervlak wordt gekozen, bijvoorbeeld een steen. Voor de leg wordt deze zorgvuldig gepoetst. Eieren en jongen worden bewaakt tot deze vrij zwemmen, waarna ze van de ouders kunnen worden gescheiden. De opfok van de vele jongen vraagt veel ruimte.
Heckel 1840
Afkomstig uit westelijk Brazilië vanaf de rio Negro richting oostelijk Peru en Bolivia; zuidwaarts tot aan de rio Paraguay.
Uiterlijk als bij het geslacht vermeld, tekening wijkt van A. ocellatus af door de op de flanken scherper afgetekende donkerder dwarsbalken op de lichtere grondtoon. Beperkt aantal of geheel ontbrekende roodgekleurde schubben, uitsluitend langs de balkranden. Jonge dieren met lichte, geelwitte basiskleur, waarover een zwartgrijze laag met ronde openingen van verschillende grootte, soms één of meer streepvormige.
Geslachtsonderscheid lastig te bepalen.
Lengte tot 25 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als de overige soorten. Een zelden aangeboden soort.
Geschikt voor aquaria vanaf 500 liter.
Temperatuur: 20 tot 26° C
pH: 6-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Geen IUCN status.