= met schild en speer.
Geslacht van meervallen met meer dan 15 soorten uit de familie van de ➛Callichthyidae.
Kleine bodemvissen uit Brazilië, Zuid-Amerika met een gedrongen vorm, nauw verwant aan ➛Corydoras. Daarentegen kleiner en wat langer en slanker van vorm met een wat rondere buiklijn, met een vergelijkbaar brede, maar wat kleinere en spitsere kop met kleinere ogen. Bek onderstandig met rondom drie paar korte baarddraden, twee op de mondhoeken, één naar voren, de ander neerwaarts gericht, het derde paar op de onderkaak. Nauwelijks zichtbaar zijn twee kleine fontanellen achter elkaar op het voorhoofd in de schedel, waar Corydoras één lange bezit. Evenals bij Corydoras zijn de flanken met twee rijen beenplaten bedekt. De vetvin is van een stekel voorzien. Buiten ademen met kieuwen beschikken de vissen over de mogelijkheid tot ➛darmademhaling om zuurstofarme omstandigheden te overleven.
Het geslachtsonderscheid is niet moeilijk: vrouwen zijn groter en steviger in de buikstreek. Het onderscheid tussen soorten daarentegen wel: de onderlinge verschillen zijn gering en variaties daarop bij individuele dieren maken het uit elkaar houden bijna onmogelijk. De herkomst biedt vrijwel de enige zekerheid.
Gezellige en weinig kieskeurige bodemscharrelaars die het liefst in een groepje verkeren, bij voorkeur minimaal vijf dieren. Ondanks dat daar altijd wel wat valt te vinden is het van belang ze van voldoende volwaardig voedsel te voorzien, zowel ➛dierlijk als ➛plantaardig. Daartoe kunnen ➛rode muggenlarven en gehakte ➛regenwormen dienen. Belangrijk is dat dit voer ook daadwerkelijk de bodem bereikt voor de overige bewoners ermee aan de haal gaan.
Kweken kan en verloopt als bij Corydoras, maar is soms moeilijk. Deze kan worden ingeluid met een stevige ➛waterwissel met koud water, bij voorkeur tijdens een lage barometerstand (depressie, naderende regen). Plaats meerdere mannen bij één vrouw. Zorg voor fijnbladige planten waartussen de eieren kunnen worden afgezet.
Nijssen & Isbrücker 1976
Afkomstig uit de bovenloop van de rio Tocantins in noordoostelijk Brazilië.
Grondkleur bruingeel met een bronzig bruine vlekkentekening die uit drie lengterijen bestaat. Hierbij lijken de 4 of 5 dwarsbanden in drieën geknipt, waarbij de middelste rij verschoven ligt tussen beide andere. Kop en vinnen zijn van kleine vlekjes of dwarslijnen voorzien. Baarddraden nagenoeg wit.
Lengte ♀ tot 36 mm, ♂ tot 30 mm.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij het geslacht. Kweekt redelijk eenvoudig, tot 40 eieren met een hoog succespercentage. Jongen groeien snel.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 20 tot 27° C
pH: 6-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Voorheen bekend als C035 en A. taurus.
Kopen: ok.
Nijssen & Isbrücker 1976
Inheems in de bovenloop van de rio Paraná in het zuiden van Brazilië.
Tekening komt sterk overeen met A. albater.
Lengte ♀ tot 38 mm, ♂ tot 33 mm.
De kweek is gelukt. Ongeveer 25 eieren worden afgezet, die na drie dagen uitkwamen. Jongen zwommen twee dagen daarna.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 22 tot 26° C
pH: 5-7 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
C036 en C118
Kopen: ok.