= veel slijm (gif).
Klein geslacht van meervallen met 2 soorten uit de familie van de ➛Doradidae.
Wat grotere doornmeervallen uit tropisch Zuid-Amerika die onderling lastig uit elkaar zijn te houden. Slanke vissen met een brede, van boven afgeplatte, gehelmde kop met een eindstandige bek. Zie ook de beschrijving bij de familie.
Beide soorten zijn grijszwart gekleurd, met een patroon van witte tot vuilgele vlekken, waarvan het aantal naar de staart toe toeneemt. Het verschil tussen beide soorten zou te zien zijn in de staarttekening; A. pectinifrons heeft een grotere stipdichtheid en is doorgaans slanker, al is dat bij een individueel dier moeilijk te constateren. Beide soorten worden op verschillende locaties gevangen, maar worden vermoedelijk allebei onder de naam A. pectinifrons verkocht.
Sterke en weinig eisende vissen die ook voor beginners in de hobby aantrekkelijk zijn. De dieren worden vrij oud. Niet combineren met al te kleine vissen, deze worden mogelijk als voedsel gezien. Alleseters die zijn te voeren met al het gangbare ➛dierlijk voedsel van de juiste grootte. De kweek is tot dusver alleen met hormoonbehandeling gelukt, een commerciële methode.
Peters 1877
Afkomstig uit het stroomgebied van de Orinoco rivier, op plaatsen met minder stroming en veel schuilgelegenheid door afgevallen takken.
Lengte tot 15 cm.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 22 tot 26° C
pH: 5-7 dH: 0-30 fH: 0-53 ppm: 0-500
Kopen: ok.
Cope 1870
Vindplaats niet helemaal duidelijk; inheems in delen van de Amazone in Bolivia, Colombia, Brazilië, en Peru, in allerlei milieus, maar bij voorkeur met weinig of geen stroming en veel houtresten om overdag tussen te schuilen.
Lengte tot 15 cm.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 22 tot 26° C
pH: 5-7 dH: 0-30 fH: 0-53 ppm: 0-500
Kopen: ok.