= vreemde nakomelingen.
Klein geslacht van tandkarpers met 5 soorten uit de familie van de ➛Goodeidae.
Levendbarenden uit Mexico, met een lepelvormig lichaam en ver naar achteren staande rug- en aarsvin, tot bij de staartwortel. De staart is waaiervormig. Alle vinnen zijn afgerond. De kop is vrij spits en heeft een bovenstandige bek. Vrouwen zijn groter, langwerpiger en missen de opvallende kleuren.
Agressieve dieren, die medebewoners kunnen najagen, soms tot de dood er op volgt. Alleen robuuste vissen van geschikt formaat of een ➛speciaalaquarium voldoen hier. Weinig kieskeurig met voedsel, wel moet dat vooral ➛plantaardig voedsel zijn. Goede algeneters. Toleranter met hogere temperaturen dan gemiddeld binnen de familie.
Kweken is niet moeilijk en verloopt als beschreven bij de familie.
Van de soorten zijn er vier in meer of mindere mate bedreigd en nemen in het wild in aantal af.
Rutter 1896
Afkomstig uit westelijk centraal Mexico, in de Rio Grande de Santiago. Bewoners van allerlei ondiep water zonder enige begroeiing.
Vorm als aangegeven bij het geslacht. Grondkleur lichtbruin, met een onduidelijke brede lengtestreep. Naar de buik toe zilverwit, met een oranjegele vlek onder de borstvinnen. Achterste deel staartwortel en -vin helder oranjegeel. Vrouwen missen de oranjegele accenten.
Lengte ♀ tot 7 cm, ♂ tot 6 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als beschreven bij geslacht en familie.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 15 tot 30° C
pH: 6-8 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Domínguez-Domínguez, Bernal-Zuñiga & Piller 2016
Herkomst westelijk Mexico, in de staten Jalisco en Colima in de Tuxpan, Tamazula en Cohuayana rivieren, altijd boven 1000 meter.
Vorm als bij het geslacht vermeld. Lijkt sterk op X. eiseni en is lang beschouwd als een lokale variant daarvan, maar met een donkerder grondkleur en rugvin. Staartwortel eveneens geel, de staart zelf minder uitgesproken en vooral kleurloos naar de rand. Lengtestreep ontbreekt.
Lengte ♀ tot 5,5 cm, ♂ tot 5 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij geslacht en familie omschreven.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 15 tot 30° C
pH: 6-8 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
= killivis met een vreemde staart.
Klein geslacht van tandkarpers met 4 soorten uit de familie van de ➛Rivulidae.
Kleurrijke ➛seizoenvissen afkomstig van de oostkust van Brazilië. De dieren leven in tijdelijke poelen in het regenwoud aldaar. Voorheen vielen deze vissen onder het geslacht ➛Simpsonichthys. De naam heeft betrekking op de asymmetrische staart met een, soms gedeeltelijk, verlengde bovenste helft.
Dieren met een langwerpig ovaal lichaam. De kop is stomp, met een licht bovenstandige bek. Rug- en aarsvin staan ver naar achteren, en lopen naar achteren sterk op daar toenemende vinstraallengte en eindigen in een spitse punt. Bij vrouwen zijn de vinnen afgerond, breed waaiervormig. De staart is bij beide waaiervormig. Mannen van alle soorten hebben een tekening van smalle rode dwarsstrepen. Vrouwen zijn eveneens zo gestreept, maar met neutrale gelig beige en bruine tinten.
Geschikte vissen voor beginnende killiliefhebbers, maar niet geschikt voor het gezelschapsaquarium, de dieren kunnen dan erg schuw reageren. Mannen kunnen onderling en naar vrouwen onverdraagzaam zijn. Een dichte beplanting biedt beschutting voor de laagsten in rang, evenals stukken hout. ➛Drijfplanten of -bladeren dempen al te fel licht. Een donkere bodem doet de kleuren beter uitkomen en stelt de dieren meer op hun gemak.
Als voedsel kan een breed palet aan dierlijk voedsel worden gegeven, zoals kleine kreeftachtigen, muggenlarven, fruitvliegen. Bij voorkeur ➛levend of in ➛diepvriesvorm, na enige gewenning ook ➛droogvoer.
Vrij eenvoudig te kweken ➛bodemleggers, zet enkele vrouwen bij een man. Eieren worden in de bodem afgezet, de incubatietijd kan sterk variëren, afhankelijk van de temperatuur en duurt tussen de 1 tot ongeveer 4 maanden. Niet altijd alle eieren komen uit na opgieten, nogmaals twee weken drogen van de turf en nogmaals opgieten levert vaak nog enkele jongen op. Dit kan soms meerdere keren. Jongen kunnen worden gevoerd met microwormen of vergelijkbare grootte ➛jongbroedvoer, later kan op Artemia worden overgestapt.
Costa 2014
Endemisch in het stroomgebied van de rio Cricaré in het noorden van de Braziliaanse staat Espírito Santo.
Kleur bruinwit, met 12 rode dwarsbanden, achter de kop brokkelig, voorbij de lichaamshelft scherper afgetekend. Daartussen ijsblauw getint. Kop zonder tekening, gelig tot groenig bruin. Vinnen als bij X. myersi, met vlekstrepen in de rugvin. Buikvinnen roder. Vrouwen als bij X. myersi, met een donkere vlek midden op het lichaam.
Lengte ♀ tot 30 mm, ♂ tot 5 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht vermeld. Incubatie 8 maanden bij 25°. Jongen bij uitkomen al vrij groot en zeer donker gekleurd, voeren kan direkt met Artemia. De jongen groeien snel.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 23 tot 30° C
pH: 5-7 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
Geen IUCN status.