= naar Amerikaans museumdirekteur Skiff.
Klein geslacht van tandkarpers met 3 soorten uit de familie van de ➛Goodeidae.
Kleine levendbarende tandkarpers uit het westelijk deel van Centraal Mexico, met name levend in stilstaand water of met geringe stroming, vrijwel altijd minder dan een meter diep en altijd goed begroeid, met veel algen.
Lichaam als beschreven bij de familie, met een hoge, ovale vorm met een ronde buiklijn. De staartwortel is smal, de kop is spits. Kenmerkend aan de Skiffia's is dat de rugvin bij mannen uit twee delen lijkt te bestaan: Een stekelige voorkant van drie tot vijf vinstralen, en een fijner achterste deel. Alleen als de rugvin wordt gespreid is dit goed zichtbaar, in rust vrijwel niet.
Gevoelige soorten die als gevolg daarvan in de natuur meer of minder ernstig zijn bedreigd. S. francesae komt mogelijk niet meer voor en wordt binnen de aquariumwereld in stand gehouden. De populatie lijdt echter aan inteeltverschijnselen.
Als alle leden van de familie makkelijk te houden en weinig kieskeurige vissen, die echter het best in een groep in een speciaalaquarium kunnen worden gehouden. Met name de mannen kunnen agressief jegens andere vissen zijn, met name als deze sprieten of lange vinnen dragen. Houdt liefst meerdere vrouwen per man, om de mannelijke aandacht meer te verdelen. Bij een grotere groep is het van belang meer vrouwen dan mannen te houden.
Het dieet kan het beste bestaan uit ➛groenvoer, afgewisseld met muggenlarven, ➛watervlooien of Cyclops. Een dichte beplanting wordt ook bij deze soorten gewaardeerd. Mannen kunnen opvallend van kleur schieten, afhankelijk van de stemming. Vrouwen zijn vlakker van kleur, groter en hebben een vollere buikpartij.
De kweek is niet moeilijk. Vrouwen werpen vanaf geslachtsrijpheid iedere twee maanden tot 20 jongen, meestal minder. Deze zijn al vrij groot en ontwikkeld, en eten direkt met de volwassen dieren mee. Ouders eten de jongen zelden, zeker in een goed beplant aquarium.
Kingston 1978
Waarschijnlijk uitgestorven in het wild. Kwam voorheen endemisch voor in het Teuchitlan stroomgebied welke uitmondt in de Ameca rivier in centraal Mexico.
Uiterlijk als vermeld bij geslacht en familie. Grondkleur blauwig licht grijsbruin. Vanaf het midden richting staart neemt oranjegeel het geleidelijk over, de staartwortel is met name aan de onderkant oranjegeel. Ook in rug- staart- en aarsvin is deze kleur te zien. Vrouwen zijn gedekter van kleur en hebben op dezelfde manier een donkerbruin stippenpatroon.
Lengte ♀ tot 5 cm, ♂ tot 45 mm.
Verzorging en kweek als vermeld bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 20 tot 28° C
pH: 7-9 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Kopen: nee.
Meek 1902
Endemisch in de staten Michoacán, Guanajuato en Querétaro in Centraal Mexico.
Uiterlijk als vermeld bij het geslacht. Weinig opvallend gekleurde dieren. De grondkleur is zandbruin. Over de middellijn loopt een iriserende lengtestreep. Bij de mannen zijn in het fijnere deel van de rugvin donkerbruine vlekjes te zien. Het stekelige deel bevat drie vinstralen.
Lengte ♀ tot 5,5 cm, ♂ tot 45 mm.
Verzorging en kweek als beschreven bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 22 tot 26° C
pH: 6-7 dH: 8-12 fH: 14-21 ppm: 130-200
Deze soort is ernstig bedreigd en aantallen nemen al jaren geleidelijk af. Vermijd wildvangdieren en beperk de aankoop tot gekweekte exemplaren.
Kopen: ok.