= grondel met (verlengde) snuit.
Omvangrijk geslacht van grondels met ten minste 60 soorten uit de familie van de ➛Oxudercidae.
Kleurrijke kleine vissen uit kustrivieren met een ➛amfidrome leefwijze. De naam heeft betrekking op de bovengemiddeld spitse kop binnen de familie. Overigens typische grondels: bodemvissen met een langwerpig, cilindervormig lichaam, twee rugvinnen en twee stevige buikvinnen als steun. De beide rugvinnen zijn vaak fraai gekleurd en worden veelvuldig gebruikt om het gemoed uit te drukken tegenover soortgenoten. De kop is groot met hoog geplaatste ogen, een forse laadklep als bek, voorzien van dikke lippen en ronde wangen.
Felle vissen, die het best tot hun recht komen in een speciaalaquarium, alhoewel met enige zorg ook plaatsen in een ➛gezelschapsaquarium goed mogelijk is. Vermijd dan wel andere bodemdieren, met name garnalen, waarop mogelijk gejaagd wordt. Zorg voor voldoende schuilgelegenheid in de vorm van holen uit rolstenen, ➛hout of een bloempot of PVC buis en een dichte beplanting. Mannen zijn onderling agressief. De aangegeven minimale aquariumgrootte betreft steeds één man met enkele vrouwen.
Kweken is doorgaans zeer moeilijk en slechts in een enkel geval gelukt. ➛Holenbroeders. Zorg voor water van zeer goede kwaliteit.
Herre 1935
Witwanggrondel
Inheems langs de kust van zuidelijk China vanaf Hong Kong westwaarts tot halverwege Vietnam.
Uiterlijk als vermeld bij het geslacht. Grondkleur licht grijsbruin tot bruin, met zes à zeven onduidelijke dwarsbanden van variabele breedte. Opvallend zijn de witte bek en wangen, die scherp zijn afgetekend. Over de keel meerdere rode, dunne, naar achteren staande V-vormige strepen, die opvallen bij het pronken. Ook de basis van de borstvinnen is wit. Vinnen gelig transparant, met rode vinstralen in beide rug- en aarsvinnen, waarop weer donkerrode dwarsstrepen. Alle drie soms blauwwit gezoomd. Lengte van deze soort blijft doorgaans op 3 cm steken.
Lengte tot 45 mm.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht. Geschikt voor een koudwateraquarium (kamertemperatuur) en mede daardoor mogelijk de eenvoudigst te houden soort.
Eveneens één van de beter te kweken soorten. Dit verloopt vergelijkbaar als bij R. zhoui, maar zowel dieren als eieren zijn minder gevoelig. Tot 50 eieren worden in een hol afgezet.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 15 tot 22° C
pH: 7-8 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Geen IUCN status. De witwanggrondel is een oudgediende in de aquariumhobby en enige tijd verhandeld onder de naam Ctenogobius of R. wui.
Chen & Shao 1996
Afkomstig van het zuidelijk deel van Thailand op het schiereiland Henchuen.
Lichaamsvorm als bij het geslacht vermeld. Grondkleur grijsbruin, met blauwig witte vinnen. De ongepaarde vinnen zijn alle wit gezoomd. Vanaf het oog lopen twee stroopbruine strepen naar de snuit en de mondhoek.
Lengte ♀ tot 5 cm, ♂ tot 5,065 m.
Verzorging en gedrag als beschreven bij het geslacht. Temperaturen tot 12° worden redelijk verdragen, boven de 25° op de lange duur niet.
Over de kweek is weinig te vinden.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 18 tot 24° C
pH: 7-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Geen IUCN status.