= primitieve lebias.
Klein geslacht van tandkarpers met 8 soorten uit de familie van de ➛Rivulidae.
Kleine ➛seizoenvissen uit Zuid-Amerika, van de Xingu tot de Paraguay rivier.
Lichaam als een langwerpige lepel of knotsvormig, met afgeronde vinnen, alleen de buikvinnen zijn spits. De bek is bovenstandig. Vrouwen eenvoudiger, bruin getint.
Wat schuwe dieren die onderling echter flink agressief kunnen zijn, tot gescheurde vinnen aan toe. Gedijen het best in een ➛speciaalaquarium. Waterwaarden komen niet bijzonder kritisch, maar de dieren zijn wat vatbaar voor ➛ziekten, zeker in combinatie met andere soorten. Kies gezelschap met enige zorg, vermijd al te drukke medebewoners, liefst met een voorkeur voor een andere waterlaag. Zorg voor een donker aquarium, met een donkere bodem en gedempt licht. Schuilplaatsen bijvoorbeeld met een dichte plantengroei geeft de onderste in rang bescherming. Houdt de ➛stroming beperkt. Ondanks dat de dieren binnen een seizoen hun hele levenscyclus doorlopen, kunnen ze in het aquarium tot twee jaar oud worden. Voer de temperatuur niet te ver op, dit verkort de levensduur.
Kweken van de vissen is niet moeilijk en verloopt als beschreven bij de familie. Houdt twee tot vier vrouwen per man. Als afzetsubstraat is turfmolm mogelijk te zuur. In plaats daarvan kan kokosvezel, verkrijgbaar als terrariumbodem, worden gebruikt. Eieren worden op het substraat afgezet. Plaats het substraat in ondiepe potten, eventueel voorzien van een deksel met een gat, om rondzweven van substraat te voorkomen. Om te voorkomen dat de dieren buiten de potten paaien is het beter van bodembedekking af te zien. Na twee tot vier weken kan het substraat in een net te drogen worden gehangen gedurende tien dagen bij 15 tot 20°, om daarna gedurende drie tot vier maanden in een plastic zak te worden bewaard bij 24 tot 28 graden. Enkele nachten een wat lagere temperatuur levert aanzienlijk meer jongen op. Controleer maandelijks op vochtgehalte en ei-ontwikkeling. Als de ogen in de eieren zijn te zien, kan worden opgegoten tot een laag van twee cm. Imiteer daarbij een regenbui, met geschikt water van 20 tot 22°. Binnen 24 uur komen de eieren uit. In eerste instantie kan met infusoriën worden gevoerd, na twee weken met Artemia. Na ruim drie maanden zijn de dieren geslachtsrijp.
Costa & Nielsen 2007
Vindplaatsen zijn de Xingu rivier rond de stad Altamira, maar ook in de benedenloop van de Amazone komen de dieren voor.
Lichaam gevormd als beschreven bij het geslacht. Grondtoon groenig beigebruin met daarover een bruinzwart dwarsstrepenpatroon, welke naar onderen dunner uitlopen en iets scheef naar voren. Naar achteren neemt de dichtheid toe. Op de kop een zwarte nettekening. Borstvinnen transparant, de overige (deels) in de donkerbruine kleur, de staartvin soms roodachtig. Lichtblauwe vlekjes op de onderste helft van het lichaam, de bovenste, transparante helft van de aarsvin, het achterste deel van de rugvin en deels in de staartvin. Boven de kieuwdeksel een bruinrode vlek, het grootste, onderste deel van de rugvin ook in deze kleur. Vrouwen met transparante vinnen en in lichte bruintinten.
Lengte tot 30 mm.
Verzorging, gedrag en kweek verlopen als vermeld bij geslacht en familie.
Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.
Temperatuur: 22 tot 25° C
pH: 6-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Geen IUCN status. De soort is lang aangezien voor P. lacerdai.