ParaneetroplusParaneetroplus gibbiceps

Paraneétroplus

= verwant aan Neetroplus.

Klein geslacht van cichliden met 4 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.

Forse ➛herbivore en ➛rheofiele cichliden uit Mexico, Midden-Amerika. Bewoners van snel stromende, ondiepe rivieren waar deze het laagland hebben bereikt. De door de zon beschenen rolkeien daarin zijn begroeid met een dikke laag ➛aufwuchs.

Vrij hoog, zijdelings samengedrukt lichaam, soms langwerpig, met een steile voorhoofdlijn, nog versterkt door de stompe snuit met daarin een onderstandige, brede bek, bedoeld om algen mee af te grazen, vergelijkbaar met verschillende cichliden uit de grote meren, zoals bijvoorbeeld Tropheus en Labeotropheus soorten. Zwemmen gebeurt in de natuur vooral met het achterlichaam, reden waarom de rug- en aarsvin ver naar achteren staan en de staartvin hoog driehoekig is

Vreedzame en enigszins schuwe dieren, gevoelig voor gebrek aan zuurstof en matige waterkwaliteit. Daarmee ongeschikt voor nieuwkomers in de hobby. Vooral hogere gehaltes aan nitriet, nitraat en ammoniak vormen een risico, reden om veel water te verversen. In snel stromend water komen deze stoffen minder voor, evenals bacteriën. Infecties van die aard zijn eveneens een risico.

De gevoeligheid bestaat onder meer ook uit de zorg voor beheerste voeding: de dieren komen uit een omgeving waarin ze intensief bewegen en veel laagwaardig voedsel eten, waar ze in een aquarium weinig beweging krijgen, gecombineerd met veel hoogwaardiger voedsel. ➛Bloat ligt dan ook op de loer, een probleem dat bekend is bij andere algenetende cichliden. Geef eventueel niet dagelijks voer, of alleen kleine hoeveelheden. Deze omschakeling is ook de reden dat de dieren in gevangenschap meestal groter worden dan in de natuur, tot wel anderhalf keer. Alhoewel met het eten van alg ook dierlijk voedsel mee wordt gegeten, is het desondanks oppassen met het geven van te veel dierlijke vetten: vermijd runderhart, tubifex en aanverwant vetrijk voedsel.

Een natuurlijk ingericht aquarium bevat veel rolkeien van verschillend formaat, en een overdosis aan licht zorgt hopelijk voor enige algaangroei, al laat zich dit moeilijk sturen. Zorg voor flinke ➛stroming met bijvoorbeeld ➛powerheads, en goede ➛filtering. In het wild hebben deze vissen weinig concurrentie, maar medebewoners zijn mogelijk, mits niet te dominant. Behalve algen komen planten niet voor.

Kweken is gelukt, maar is moeilijk en vereist vooral rust. Medebewoners zijn daarbij vooral storend. De dieren graven een ondiepe kuil waarin een gering aantal grote, doorzichtige eieren wordt afgezet. Eenmaal uitgekomen worden de jongen in een spelonk in veiligheid gebracht en bewaakt, tot de dooierzak is verbruikt en de jongen zelfstandig zwemmen, ook in sterke stroming. Daarbij blijven ze permanent nabij de bodem, waar de stroming het minst sterk is. Te voeren met fijn ➛plantaardig voer.

gíbbiceps

Steindachner 1864

Afkomstig uit het stroomgebied van de Grijalva in de provincie Tabasco, onder meer de Rio Teapa.

Uiterlijk als beschreven bij het geslacht. Minder langwerpig dan de andere soorten. Grondkleur licht blauwgrijs, hier en daar roodachtig, rond de borstvinnen vooral. Over het midden, even onder het oog een brede, onscherpe lengtestreep met zes tot zeven uitlopers van strepen dwars daarop. Achterste lichaamshelft vanaf het midden omlaag op iedere schub een zwarte vlek. Vinnen eveneens blauwgrijs, ongepaarde vinnen met een rood weekstralig deel, met lichtblauwe vlekjes in rug- en aarsvin. In de paartijd kleurt de buikzijde donker.

Lengte tot 30 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij het geslacht. Eieren komen na vier tot vijf dagen uit.

Geschikt voor aquaria vanaf 800 liter.

Temperatuur: 23 tot 30° C

pH: 7-8   dH: 8-30   fH: 14-53   ppm: 130-500

Geen IUCN status.