PangioPangio anguillaris

Pángio

= naar de Indiase naam pangya.

Geslacht van karpers met ruim 30 soorten uit de familie van de ➛Cobitidae.

Lang bekend geweest onder de naam Acanthophthalmus. Op vijf na komen de soorten voor in Zuidoost-Azië, genoemde vijf leven in India en Myanmar. Als alle modderkruipers zijn het typische bodemvissen.

Vissen uit dit geslacht hebben alle een zeer langgerekt, palingvormig lichaam met een lichte holling in de flank en een vrij kleine kop en korte vinnen. Onder de ogen bevindt zich een stekel die kan worden opgezet ter verdediging, maar ligt in rust achterwaarts neergeklapt in een groef, wat de oude naam, die doornoog betekent, verklaart. Rond de bek staan acht baarddraden. Soorten onderscheiden zich met name door het patroon van dwarsbanden over het hele lichaam, dat over het algemeen een goudgele rug heeft die naar de buik rozig wit kleurt. Volwassen vrouwen zijn vooral te herkennen aan de forsere buik onder deze holling. Bij mannen is de eerste borstvinstraal gevorkt en verdikt.

In de natuur leven de dieren in dichtbegroeide, moerasachtige beekjes en poeltjes met meestal schaduw en zacht, zuur water, al worden ze ook wel in minder donker gekleurd water aangetroffen. Voor deze vissen is een inrichting met een zachte bodem, dus fijne zand, turf of bladeren, daarom wenselijk. Een rijke beplanting en niet te fel licht zijn ook aan te bevelen, drijfplanten of -bladeren kunnen daarvoor zorgen. Pangio's zijn nachtdieren, die tegen de avond of bij naderend onweer druk langs de ruiten op en neer kunnen zwemmen en een sprong boven water is geen uitzondering. Dek het aquarium daarom goed af, want het kleinste gaatje wordt gevonden.

De vissen houden van gezelschap, dus is het van belang er minimaal vijf van bij elkaar te houden. Zeer vreedzame vissen, die de hele dag de bodem afsnuffelen op zoek naar iets eetbaars. Het is van belang de vissen niet als opruimers te zien die het redden met de restjes van wat andere vissen laten liggen. De dieren kunnen met allerlei voer worden gevoerd, zelfs watervlooien en cyclops, al zijn ze in het vangen ervan niet bijzonder handig. ➛Rode muggenlarven, ➛tubifex en ➛voedertabletten worden graag gegeten.

Kweken van deze vissen is moeilijk, al zijn er wel spontane paringen beschreven. De eieren worden aan het wateroppervlak afgezet en zakken naar beneden, waar ze aan planten blijven plakken. Zowel eieren als jongen zijn felgroen van kleur.

anguilláris

Vaillant 1902

Verspreiding verstrooid over de Kapuas en Batang Hari rivier in West-Kalimantan op Borneo, op Sumatra en het schiereiland Maleisië, de rivieren Chao Phraya en Mekong in Thailand, laatste rivier ook in Laos, Cambodja en Vietnam. Waarschijnlijk op meer plekken te vinden.

Lichaam zeer slank waardoor de soort langer lijkt dan andere. Kleur grijsbruin met een donkere streep over de volle lengte tot in de staart, daarboven een labyrint van kleine donkere vlekjes als bij P. muraenformis. Snuit donker, waaruit een dunnen streep over het loopt. Vrouwen steviger van vorm, mannen met een gevorkte voorste borstvinstraal; borstvin zelf opwaarts gericht en langer.

Lengte ♀ tot 12 cm, ♂ tot 10 cm.

Nog niet nagekweekt, maar paait in het wild altijd in ondiep, rijk begroeid water.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 22 tot 30° C

pH: 6-8   dH: 0-8   fH: 0-14   ppm: 0-130

Kopen: ok.