= modder.
Geslacht van tandkarpers met ten minste 20 soorten uit de familie van de ➛Poeciliidae.
Kleine levendbarenden uit zowel zoet als brak water in Midden-Amerika en het noorden van Zuid-Amerika, met enerzijds een gestrekt lichaam, vergelijkbaar met ➛Poecilia, anderzijds gedrongen en hoog. In beide gevallen is de kop spits en voorzien van een brede bek, rechthoekig en bovenstandig. Vinnen zijn afgerond, alleen de rugvin is bij mannen soms bovenmatig groot. De aarsvin is bij mannen vergroeid tot een ➛gonopodium. Volgens sommige wetenschappers behoren de dieren eveneens tot het geslacht Poecilia, en is Limia daar een ondergeslacht van.
Weinig eisende en levendige dieren. Wel vragen de dieren wat meer warmte dan gemiddeld. Wat betreft voedsel zijn de dieren niet kieskeurig, zorg wel voor een aandeel plantaardig voedsel; het betreft hier echte algeneters, typerend aan de familie.
De kweek verloopt als beschreven bij de familie. Op enkele soorten na vindt er onder Limiasoorten geen hofmakerij plaats en forceren mannen een paring. Dit beperkt de natuurlijke selectie en kan leiden tot minder soortspecifieke eigenschappen.
De naam heeft betrekking op hun deels ➛detrivore eetpatroon.
Valenciennes 1846
Endemisch uit de Dominicaanse republiek en van Haïti.
Lichaamsvorm gestrekt, als beschreven bij het geslacht. Grondkleur zwartbruin, naar de rug toe goudgeel. De zwarte schubranden vormen een nettekening. Op de middelste rij is dit sterker aangezet en resulteert in een lengtestreep. Vinnen kleurloos, de rugvin uitgezonderd. Deze is helder oranje met een dunne zwarte zoom of heeft aan de basis een oranje en zwarte vlek. Soms is ook de staartvin oranje aan de basis.
Lengte ♀ tot 5 cm, ♂ tot 30 mm.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht en familie.
Kweken verloopt als bij het geslacht beschreven. De dracht duurt tot 25 dagen. De tot 40 jongen zijn tot vijf mm groot en eten direkt het gebruikelijke levend en diepvriesvoer, zij het fijner. Vermijd droogvoer om sterfte onder jongen te beperken. De ouders staan bekend om het eten van de eigen jongen en kunnen daarom beter na het werpen apart worden gezet.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 24 tot 28° C
pH: 7-8 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Rodriguez-Silva & Weaver 2020
Endemisch in het Miragoane meer op Haïti, boven modderige bodems en tussen dichte begroeiing.
Vissen met gestrekte vorm als aangegeven bij het geslacht. Grondkleur grijsbruin, naar de rug donker geelbruin. De zwart gerande schubben maken een nettekening. Op de flank lopen vijf tot tien korte zwarte, soms onderbroken, dwarsbanden, breder en donkerder dan bij L. nigrofasciata. Vinnen afgerond, transparant geel, staartvin met afgeronde hoeken. Rugvin soms met zwarte vlekjes. Vrouwen beduidend groter en zonder de gele kleur en accenten; mannen dragen een gonopodium.
Lengte ♀ tot 40 mm, ♂ tot 30 mm.
Verzorging en gedrag en kweek als beschreven bij het geslacht en familie. Kleine waterwissels voorkomen soms voorkomende stress, soms heeft die een fatale afloop.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 23 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
Het voortbestaan van de soort is kritiek.
Kopen: ok.